ECLI:NL:RVS:2013:1582

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201308791/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die op 28 september 2012 een aanvraag indiende voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de minister van Buitenlandse Zaken werd afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 26 februari 2013 door de minister ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 23 augustus 2013 het beroep gegrond verklaarde en de minister opdroeg binnen vier weken een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Raad van State overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat het verzoekschrift niet was ondertekend. Echter, het verzoekschrift was samen ingediend met het ondertekende hogerberoepschrift, waardoor dit betoog faalde.

De voorzitter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk gegrond was en dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit op het gemaakte bezwaar hoefde te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013.

Uitspraak

201308791/2/V4.
Datum uitspraak: 10 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Buitenlandse Zaken (lees: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 augustus 2013 in zaak nr. 13/8223 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister (lees: de staatssecretaris) hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De voorzitter begrijpt het betoog van de vreemdeling aldus, dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het verzoekschrift niet is ondertekend.
1.1. Het verzoekschrift is samen ingediend met en behoort bij het ondertekende hogerberoepschrift. Derhalve faalt het betoog.
2. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven.
3. Gelet op hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd, valt niet uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Gelet hierop en nu de schriftelijke uiteenzetting van de vreemdeling geen blijk geeft van bijzondere belangen die er thans toe nopen dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit op het gemaakte bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Können
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2013
301-740