ECLI:NL:RVS:2013:1580

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201304029/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Peuterhof Rijpwetering en omgevingsvergunning voor woningbouw

Op 16 oktober 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Peuterhof Rijpwetering" en de daarbij verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 38 woningen. De appellanten, bewoners van Rijpwetering, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning, omdat zij vrezen voor verlies van uitzicht en ruimtegevoel door de nieuwbouw. De raad van de gemeente Kaag en Braassem had op 11 maart 2013 het bestemmingsplan vastgesteld, waarna op 12 maart 2013 een omgevingsvergunning werd verleend aan Woningbouwvereniging Alkemade.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de redelijkheid van de besluiten van de raad. De appellanten stelden dat de nieuwbouw hen een uitzicht van 63 meter naar 23 meter zou ontnemen, maar de raad betoogde dat de afstand 26 meter bedraagt en dat het uitzicht niet onevenredig wordt aangetast. De Afdeling oordeelde dat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht of het ruimtegevoel.

Daarnaast werd het betoog van de appellanten dat de bebouwing niet ruimtelijk inpasbaar is in de omgeving verworpen. De Afdeling concludeerde dat de raad de toegestane bebouwing deugdelijk had ingepast en dat het plan voldoende parkeergelegenheid biedt. De appellanten hebben geen aannemelijke argumenten aangedragen dat het plan zou leiden tot onevenredige verkeershinder of een waardevermindering van hun woning. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond, zowel tegen het bestemmingsplan als tegen de omgevingsvergunning.

Uitspraak

201304029/1/R4.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem,
en
1. de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
2. het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Peuterhof Rijpwetering" vastgesteld.
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem aan Woningbouwvereniging Alkemade een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 38 woningen met bijbehorende voorzieningen op het perceel Hertogsweg 2a t/m 2k, 4a t/m 4v en 6a t/m 6v te Rijpwetering.
Tegen deze besluiten hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door ir. J. Beelen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 12 december 2011 heeft de raad besloten toepassing te geven aan artikel 3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) voor de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan "Peuterhof Rijpwetering" en het besluit waarbij met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van 38 woningen met bijbehorende voorzieningen op het perceel Hertogsweg 2a t/m 2k, 4a t/m 4v en 6a t/m 6v te Rijpwetering.
1.1. In artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro is bepaald dat bij besluit van de raad gevallen of categorieën van gevallen kunnen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten.
Ten aanzien van het plan
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een appartementencomplex op het perceel Hertogsweg 2, 4 en 6, en het perceel Oud Adeselaan 8b en 8c te Rijpwetering. Tevens maakt het plan ter plaatse maatschappelijke voorzieningen tot een maximaal bruto vloeroppervlak van 300 m2 mogelijk. Ten zuiden van het plangebied, op het perceel [locatie A], is de woning van [appellanten] gelegen.
4. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd".
5. [appellanten] betogen dat dit plandeel, voor zover daarbij een appartementencomplex mogelijk wordt gemaakt, leidt tot verlies aan uitzicht en ruimtegevoel. In dit verband voeren zij aan dat het plan voorziet in bebouwing van drie woonlagen met balkons op een afstand van 23 meter van hun woning, terwijl de voorheen aanwezige bebouwing van de Rabobank was gelegen op een afstand van 63 meter van hun woning.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitzicht vanuit de woning van [appellanten] niet op onevenredige wijze wordt aangetast ten gevolge van de toegestane bebouwing. Daartoe voert de raad aan dat het zicht vanuit de keuken van deze woning wordt beïnvloed door het talud met openbaar groen, alsmede de aangebouwde berging van de woning. Volgens de raad bedraagt de afstand tussen de toegestane bebouwing en de woning van [appellanten] 26 meter.
5.2. Blijkens de verbeelding is aan een groot deel van het plangebied de bestemming "Gemengd" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor gebruik ten behoeve van wonen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels mogen gebouwen uitsluitend ter plaatse van de nadere aanduiding "bouwvlak" worden gebouwd.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder b, van de planregels, in samenhang met de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" op de verbeelding, bedraagt de maximale bouwhoogte respectievelijk 6,5, 9,5 en 14 meter.
5.3. Voor zover [appellanten] betogen dat het bestreden plandeel ten onrechte is vastgesteld, reeds nu dit voorziet in bebouwing op gronden waar ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan geen bebouwing was toegestaan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat hun uitzicht en ruimtegevoel wordt aangetast, overweegt de Afdeling dat een recht op een blijvend vrij uitzicht niet bestaat. De Afdeling stelt vast dat de maximale bouwhoogte ter plaatse van het meest nabij de woning van [appellanten] gelegen deel van het bouwvlak 9,5 meter bedraagt. De afstand tussen deze woning en het ter plaatse van de bestemming "Gemengd" opgenomen bouwvlak bedraagt blijkens de verbeelding ongeveer 25 meter. Gelet op de omvang en de situering van de toegestane bebouwing, alsmede de omstandigheid dat het zicht op de voorziene bebouwing vanuit de woning van [appellanten] wordt beïnvloed door het talud met openbaar groen en de aangebouwde berging van de woning, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene ontwikkeling niet leidt tot een zodanige aantasting van het uitzicht dan wel het ruimtegevoel van [appellanten] dat de raad om die reden de bestemming in redelijkheid niet had kunnen toekennen. Het betoog faalt.
6. [appellanten] betogen dat de toegestane bebouwing ruimtelijk niet inpasbaar is in de omgeving, mede gelet op de omvang van de bebouwing in verhouding tot de oppervlakte van het perceel.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toegestane bebouwing deugdelijk is ingepast. Daartoe voert hij aan dat het plan voorziet in een afwisselend gevelbeeld, teneinde de kleinschaligheid van de kern van Rijpwetering te behouden. Een en ander is in het plan geregeld door het situeren van de twee grotere bouwvolumes in de noord-zuid richting, waarbij de kopgevels grenzen aan de Oud Adeselaan. Aan de zijde van de Achterdijk zijn maximaal drie bouwlagen toegestaan. Om aansluiting te zoeken bij de naoorlogse wijk zijn aan de zijde van de Hertogsweg slechts twee bouwlagen toegestaan. Voorts zijn de parkeerplaatsen zoveel mogelijk uit het zicht gesitueerd, aldus de raad.
6.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d, van de planregels is binnen de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - parkeren toegestaan" op de begane grond parkeren toegestaan.
6.3. De Afdeling stelt vast dat in de directe omgeving van het plangebied gebouwen zijn gesitueerd met twee bouwlagen. Binnen een gedeelte van het westelijke deel van het bouwvlak is bebouwing toegestaan met een maximale hoogte van 6,5 meter, hetgeen twee bouwlagen mogelijk maakt. Binnen het grootste deel van het bouwvlak is bebouwing toegestaan met een maximale bouwhoogte van 9,5 meter, hetgeen neerkomt op drie bouwlagen. Binnen het meest zuidoostelijke deel van het bouwvlak is ter plaatse van een kleine oppervlakte bebouwing toegestaan met een hoogte van 14 meter.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegestane bebouwing wat hoogte betreft aansluit bij de bestaande bebouwing in de omgeving, en geen afbreuk doet aan de kleinschaligheid ter plaatse. Voorts is het gebruik ten behoeve van parkeerdoeleinden enkel toegestaan aan de oostzijde van het plangebied, waar het plan tevens voorziet in een afschermende groenstrook.
In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in een deugdelijke ruimtelijke inpassing. Het betoog faalt.
7. Verder betogen [appellanten] dat het plan in zoverre leidt tot aantasting van de rust ter plaatse van hun woning ten gevolge van verkeershinder, alsmede tot een verlies aan parkeermogelijkheden.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in zoverre niet leidt tot onevenredige verkeershinder ter plaatse van de woning van [appellanten]. Daartoe voert de raad aan dat het plangebied wordt ontsloten op de Hertogsweg en de beoogde functies, gezien de omvang van de ter plaatse toegestane bebouwing, geen overbelasting opleveren van de bestaande infrastructuur.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Daartoe voert hij aan dat het plan voorziet in 20 appartementen in het middeldure segment en 18 appartementen in het sociale segment. De gehanteerde parkeernorm voor het middeldure segment bedraagt 1,65. Voor het sociale segment bedraagt deze norm 1,3. Het voorgaande komt neer op een totale parkeerbehoefte van 56 parkeerplaatsen. Het plan voldoet aan deze behoefte, aldus de raad.
7.2. Mede gelet op de beperkingen die in het plan zijn vervat ten aanzien van de toegestane gebruiksfuncties, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet leidt tot onevenredige verkeershinder ter plaatse van de betrokken woning. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de Oud Adeselaan reeds in de huidige situatie een belangrijke ontsluitingsweg vormt voor de kern Rijpwetering.
Het plan biedt ruimte aan 56 parkeerplaatsen, waarmee volgens een berekening in de plantoelichting wordt voorzien in de parkeerbehoefte van de beoogde woningen. Bij deze berekening heeft de raad de kencijfers van het CROW gehanteerd, zoals weergegeven in de publicatie "ASVV 2004". Het vorenstaande in aanmerking genomen is door [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat het plan ertoe leidt dat ter plaatse onvoldoende parkeergelegenheid beschikbaar is voor omwonenden van het plangebied.
De betogen falen.
8. Ten slotte betogen [appellanten] dat het plan een nadelige invloed heeft op de waarde van hun woning. Daarbij wijzen zij in het bijzonder op de omstandigheid dat het plan voorziet in sociale huurwoningen.
8.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellanten] betreft, bestaat − daargelaten of de realisatie van sociale huurwoningen kan leiden tot waardedaling van de betrokken woning − geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
9. Het beroep, voor zover gericht tegen het plan, is ongegrond.
Ten aanzien van de omgevingsvergunning
10. [appellanten] hebben ter onderbouwing van hun beroep tegen de verleende omgevingsvergunning geen andere beroepsgronden aangevoerd dan de beroepsgronden die zijn ingediend tegen het plan.
10.1. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo geweigerd, indien zich één van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoet.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, slechts worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
10.2. [appellanten] hebben niet onderbouwd waarom in het betrokken geval geen toepassing kon worden gegeven aan de in artikel 6, derde lid, van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Nu zij evenmin hebben onderbouwd dat zich in dit geval één van de weigeringsgronden zoals vervat in 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoet, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling terecht de omgevingsvergunning verleend.
10.3. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
271-783.