201302975/1/A2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting William Schrikker Stichting Pleegzorg, gevestigd te Diemen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2013 in zaak nr. 12/3583 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
Procesverloop
Bij brief van 26 juni 2012 heeft het college aan de stichting medegedeeld dat met ingang van 1 januari 2013 geen subsidie meer zal worden verleend voor nieuwe cliënten.
Bij besluit van 14 september 2012 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2013 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.A.C. Verheyden, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Vrielink, werkzaam bij de provincie Overijssel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft het bezwaar van de stichting tegen de brief van 26 juni 2012 niet-ontvankelijk verklaard, omdat die brief niet gericht is op rechtsgevolg, maar enkel een herhaling is van de beslissing tot beëindiging van de subsidierelatie in het besluit van 14 maart 2012.
2. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de mededeling in het verleningsbesluit van 14 maart 2012, niet duidelijk en zonder voorbehoud is gedaan, zodat die mededeling niet als een beslissing tot beëindiging kan worden aangemerkt. De brief van 26 juni 2012 is derhalve gericht op rechtsgevolg. Bovendien is daarin vermeld dat het een besluit is en een rechtsmiddelenclausule opgenomen, zodat zij ook daarom ervan mocht uitgaan dat eerst die brief de beëindigingsbeslissing behelsde, aldus de stichting.
2.1. Het betoog faalt. In het besluit van 14 maart 2012 is onder het kopje ‘Activiteiten’ vermeld:
"U neemt in 2012 actief deel aan de doorontwikkeling en (verdere) implementatie van de in "Nieuwe Bezems" omschreven nieuwe systematiek van subsidiëring in de vorm van trajectfinanciering, als omschreven in de bijlage bij deze beschikking gevoegde notitie "Nieuwe Bezems sturing Overijssel 2012". De tekst van deze bijlage maakt onverkort onderdeel uit van deze beschikking. Dit wil zeggen dat met ingang van 2013 geen sprake meer zal zijn van een rechtstreekse subsidierelatie met de provincie Overijssel, maar dat u voor de bekostiging van geïndiceerde jeugdzorg voor Overijsselse kinderen budget-, volume- en prestatieafspraken moet maken met onze regionale hoofdaannemers".
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de laatste volzin van deze tekst ondubbelzinnig en zonder voorbehoud vermeldt dat de subsidierelatie met de provincie Overijssel met ingang van 2013 wordt beëindigd. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het besluit van 14 maart 2012 een beslissing tot het beëindigen van de subsidierelatie behelst, waartegen de stichting bezwaar had kunnen maken, zodat de brief van 26 juni 2012 niet op rechtsgevolg is gericht.
Ofschoon de brief van 26 juni 2012 overbodig was en deze bij de stichting mogelijk verwarring heeft veroorzaakt, neemt dit niet weg dat de stichting bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2012 had kunnen maken. Daarbij is van belang dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2012 reeds was verstreken voordat de brief van 26 juni 2012 werd verzonden.
Dat de stichting ten tijde van het besluit van 14 maart 2012 geen rechtsbijstandverlener had, maakt niet dat zij verschoonbaar geen bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit. De stichting is een professionele landelijke organisatie, waarvan mag worden verwacht dat deze het karakter en de strekking van een subsidiebeslissing onderkent. Dit te meer nu het de stichting uit haar reeds bekende stukken bekend was dat de subsidiesystematiek zou worden gewijzigd, zodat zij erop bedacht had moeten zijn dat het college een beslissing tot beëindiging zou nemen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
362.