ECLI:NL:RVS:2013:1567

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201302764/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de afwijzing van een verzoek tot wijziging van adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 februari 2013 hun beroep ongegrond verklaarde. Appellanten hadden verzocht om wijziging van hun adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie (GBA), maar dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten om de adreswijziging niet met terugwerkende kracht te registreren, omdat appellanten niet hadden aangetoond dat de geregistreerde gegevens feitelijk onjuist waren. Appellanten stelden dat zij vanaf 2006 op het adres [locatie] woonden, maar de rechtbank oordeelde dat zij geen aangifte van adreswijziging hadden gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college geen bevoegdheid had om de datum van adreswijziging te baseren op de feitelijke woonomstandigheden van appellanten. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201302764/1/A3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2013 in zaak nr. 12/9957 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2012 heeft het college een verzoek van [appellanten] om wijziging van hun adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2013, waar [appellant A], bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en R.H. de Roy van Zuydewijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 24 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) geschiedt de inschrijving in een basisadministratie op grond van de geboorteakte, de aangifte van de betrokkene of ambtshalve.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.
Ingevolge het derde lid wordt als datum van adreswijziging de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. [ appellant A] heeft op 23 maart 2010 verhuisaangifte gedaan naar het briefadres [locatie] te Den Haag. Met ingang van 6 juni 2011 heeft het college dit briefadres naar aanleiding van een verzoek van [appellant A] daartoe omgezet naar een woonadres.
[appellant B] heeft laatstelijk op 17 oktober 2011 aangifte gedaan van verhuizing naar het adres [locatie].
[appellanten] hebben aan het college verzocht om de hen betreffende adresgegevens in de GBA aldus te wijzigen dat zij per 2006 worden ingeschreven op het adres [locatie].
3. Het college heeft aan de handhaving van de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat, gelet op artikel 47, derde lid, van de Wet GBA, een verhuizing niet met terugwerkende kracht kan worden geregistreerd en [appellanten] niet hebben aangetoond dat de thans in de GBA geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn.
4. [ appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat zij, met een verklaring van een agent en andere bescheiden, hebben aangetoond dat zij feitelijk vanaf 2006 op het adres aan de [locatie] hebben gewoond.
4.1. Gelet op het bepaalde in artikel 82, tweede lid, van de Wet GBA, kan het college slechts met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van hoofdstuk 2 van de Wet GBA uitvoering geven aan een verzoek tot verbetering, aanvulling of verwijdering van gegevens in de GBA. Ingevolge artikel 47, derde lid, van de Wet GBA, welk artikel deel uitmaakt van de eerste afdeling van hoofdstuk 2 van de Wet GBA, dient als datum van adreswijziging te worden opgenomen de dag waarop de aangifte van adreswijziging is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres van betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat noch artikel 82 van de Wet GBA, noch enige andere wettelijke bepaling het college de bevoegdheid geeft om de datum van een adreswijziging te baseren op de dag waarop de betrokkene feitelijk op een nieuw adres is gaan wonen.
Nu door [appellanten] niet wordt betwist dat zij in 2006 geen aangifte van adreswijziging hebben gedaan bij het college, is de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien de registratie in de GBA te wijzigen als door [appellanten] is verzocht. Aan de vraag of [appellanten] hebben bewezen dat zij feitelijk vanaf 2006 op het adres aan de [locatie] hebben gewoond, is de rechtbank terecht niet toegekomen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
434-789.