201302305/1/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 29 januari 2013 in zaak nr. 11/778 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het college besloten tot invordering van een door [wederpartij] verbeurde dwangsom van € 250.000,00.
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de motivering van het besluit inzake de hoogte van de in te vorderen dwangsom.
Bij uitspraak van 29 januari 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 juli 2011 (lees: 5 juli 2011) vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [wederpartij] niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts heeft zij bepaald dat tegen het invorderingsbesluit uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door B.H.M. Ankone, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft bij besluit van 22 december 2009 een bij besluit van 6 januari 2009 verleende bouwvergunning voor het uitbreiden van het pand [locatie] te Oldenzaal ingetrokken, omdat [wederpartij] onjuiste gegevens had verstrekt bij het verkrijgen van de bouwvergunning. Voorts heeft het [wederpartij] bij besluit van 30 december 2009 op straffe van een dwangsom gelast om, nadat het besluit tot intrekking van de bouwvergunning onherroepelijk is geworden, het pand in de oude staat te brengen, dan wel een aangepast bouwplan in te dienen dat voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit.
2. Het college betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals deze gold voor de invoering van de Vierde tranche van de Awb (hierna de Vierde tranche), per 1 juli 2009, van toepassing is. Daartoe voert het aan dat de last onder dwangsom is opgelegd naar aanleiding van een ingetrokken bouwvergunning. Nu die overtreding is aangevangen op het moment dat de bouwvergunning werd ingetrokken, derhalve in december 2009, is het recht zoals dat gold vanaf 1 juli 2009 van toepassing, aldus het college.
2.1. Ingevolge artikel IV van de Vierde tranche blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2011 in zaak nr. 201007178/1/A1) is op een situatie waarin een eenmalige overtreding vóór 1 juli 2009 is gepleegd en die waarin een voortdurende overtreding vóór 1 juli 2009 is beëindigd, gelet op de tekst van artikel IV van de Vierde tranche, het recht van toepassing zoals dit gold tot 1 juli 2009, ook al is de handhavingsprocedure na die datum begonnen.
2.3. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. 201106459/1/A1 heeft het besluit tot intrekking van een bouwvergunning terugwerkende kracht. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat, nu de in oktober 2009 verleende bouwvergunning is ingetrokken, het pand omstreeks juni 2008 wordt geacht te zijn uitgebreid zonder bouwvergunning. Met het oog op een praktisch werkbare toepassing van het overgangsrecht moet een overtreding als hier aan de orde, bestaande uit het bouwen zonder vereiste vergunning, worden geduid als een eenmalige overtreding, die niet op een lijn kan worden gesteld met een voortdurende overtreding, zoals het gebruik van gronden in strijd met de daaraan gegeven bestemming. Nu het bouwen is begonnen vóór 1 juli 2009 en voor de toepassing van het overgangsrecht dient te worden aangemerkt als een eenmalige overtreding, is derhalve de overtreding voor 1 juli 2009 gepleegd, zodat het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de Vierde tranche van toepassing blijft. [wederpartij] is omstreeks juni 2008 zonder vergunning begonnen met bouwen, zodat op dat moment de overtreding is begaan. Of de bouw al dan niet na 1 juli 2009 is afgerond, is, gelet op artikel IV van de Vierde tranche, niet van belang.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van in hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
357-776