201307019/2/R2.
Datum uitspraak: 10 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
en
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Beaufortweg 46 te Doorn" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. L.M.A. Schrieder, werkzaam bij de Stichting Achmea rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Vreeker, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord ’t Sticht Ontwikkeling en Beheer B.V., vertegenwoordigd door J.J. Rijlaarsdam en T. van der Boom, ontwikkelaar van het plan.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de bouw van een complex met veertien appartementen en zeven geschakelde woningen in Doorn. In beroep richt [verzoeker] zich tegen het gehele plan.
3. [verzoeker] stelt dat het plan is vastgesteld in strijd met de "Structuurvisie 2030, Groen dus vitaal" (hierna: Structuurvisie 2030), door de raad vastgesteld op 28 januari 2010. In dit verband wijst [verzoeker] erop dat het plan niet in een bestaande behoefte voorziet en een toevoeging is op de reeds in de in de Structuurvisie 2030 voorziene woningbouw. Daarnaast stelt [verzoeker] dat, nu in het plan een regeling met betrekking tot de toegestane woningbouwcategorieën ontbreekt, het plan niet alleen voorziet in de door de raad gestelde behoefte aan sociale woningbouw. De raad had de behoefte aan sociale woningbouw volgens [verzoeker] derhalve niet mede als onderbouwing van de behoefte aan de in het plan voorziene woningbouw mogen gebruiken. [verzoeker] betoogt voorts dat het ontbreken van een regeling die betrekking heeft op de toegestane woningbouwcategorieën in strijd is met de rechtszekerheid.
3.1. In de Structuurvisie 2030 is, samengevat weergegeven, vermeld dat wordt gestreefd naar een stabiel bevolkingsaantal en dat het in dat kader van belang is dat voldoende wordt gebouwd binnen de "rode contouren" van de dorpen. Voorts is vermeld dat in het woningbouwprogramma wordt uitgegaan van inbreidingslocaties. Op de kaart "Kaart 7: Visiekaart Doorn" behorende bij de Structuurvisie 2030 is weergegeven dat de locatie De Beaufortweg binnen de "rode contour" gelegen is. Voorts is deze locatie aangegeven als "mogelijke ontwikkelingslocatie". Hieruit blijkt naar het oordeel van de voorzitter voldoende dat de locatie De Beaufortweg als inbreidingslocatie in deze visie is meegenomen. De voorzitter ziet dan ook op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Structuurvisie 2030.
De stelling van [verzoeker] dat feitelijk de behoefte aan de voorziene woningen ontbreekt, acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt. De raad heeft in redelijkheid de behoefte aanwezig kunnen achten, nu in de "Evaluatie Woonvisie en Woningbouwmonitor" is vermeld dat alleen al in Doorn 1086 woningzoekenden zijn ingeschreven, waarvan er 109 actief op zoek zijn. Voorts heeft de raad in redelijkheid de behoefte aan sociale woningbouw mede ten grondslag kunnen leggen aan de onderbouwing van de behoefte aan de voorziene woningbouw.
Voor zover [verzoeker] stelt dat de door de raad voorgestane woningbouwcategorieën in de planregels moeten worden opgenomen, overweegt de voorzitter dat uit artikel 3.1.2, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening niet een zodanige verplichting volgt. Dat de raad enige flexibiliteit in het plan heeft willen behouden, acht de voorzitter niet onredelijk. Daarbij biedt het plan voldoende duidelijkheid over het toegestane gebruik en de toegestane bouwmogelijkheden, zodat de voorzitter niet de verwachting heeft dat in de bodemzaak zal worden geoordeeld dat het plan in zoverre rechtsonzeker is.
4. Voor zover [verzoeker] stelt dat het plan zal leiden tot een onevenredige hinder en een onevenredige druk op het woon- en leefklimaat, overweegt de voorzitter het volgende. Het plan voorziet in de toevoeging van veertien appartementen en zeven woningen in een bestaande woonwijk. De voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat deze beperkte toevoeging van nieuwe bewoners tot zodanige overlast of druk op het woon- en leefklimaat zal leiden dat in de bodemzaak tot het oordeel zou worden gekomen dat de belangen van [verzoeker] in zoverre onevenredig door het plan worden aangetast. De omstandigheid dat met het plan deels particuliere en deels sociale woningbouw wordt voorgestaan, maakt dit niet anders.
Ten aanzien van de gestelde aantasting van de privacy door zicht vanuit het appartementencomplex in de tuin van [verzoeker], acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze aantasting beperkt is. Daartoe heeft de raad belang mogen toekennen aan de omstandigheden dat het bouwvlak ten behoeve van het appartementencomplex op ongeveer 27 meter van het perceel van [verzoeker] is gelegen, aanwezig groen het zicht beperkt en de zuidelijke grens van het bouwvlak evenwijdig loopt aan de bebouwing op het perceel van [verzoeker] waardoor er geen directe inkijk in zijn tuin is.
5. Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat mogelijke schaduw- en windhinder ten gevolge van het plan onvoldoende zijn onderzocht, is het volgende van belang. In de stukken is vermeld en ter zitting heeft de raad toegelicht dat de mogelijke gevolgen van het plan bij de voorbereiding daarvan zijn bezien. Geconcludeerd is dat het plan geen schaduw- dan wel windhinder tot gevolg zal hebben voor [verzoeker]. Deze conclusie is door [verzoeker] niet inhoudelijk weerlegd. De raad heeft volgens de voorzitter dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te verrichten naar schaduw- en windhinder.
6. [verzoeker] stelt dat het in het plan voorziene appartementencomplex niet passend is in de omgeving. In dit verband stelt [verzoeker] dat het plan voorziet in een appartementencomplex van drie bouwlagen met een plat dak, daar waar de woningen in de omgeving een schuin dak hebben.
6.1. De raad stelt dat de maximaal toegestane bouwhoogte van 9,5 meter overeenkomt met de hoogte van de omliggende bebouwing. Daarbij is de omvang van het appartementencomplex, zowel door de bouwhoogte als de oppervlakte van het bouwvlak, beperkt. Ten slotte heeft de raad, onder verwijzing naar het welstandsadvies van 19 april 2011, gesteld dat het complex ook nog nader zal worden ingepast door de uitvoering van de buitenzijde daarvan. In hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd bestaat voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich, op grond van het bovenstaande, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene appartementencomplex ter plaatse passend is.
7. [verzoeker] stelt dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat de toenemende verkeersintensiteit op De Beaufortweg vanwege het plan aanvaardbaar is.
7.1. De Beaufortweg is in het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan, vastgesteld door de raad op 2 februari 2010, aangewezen als een wijkontsluitingsweg. De raad acht 10.000 voertuigbewegingen per etmaal op een wijkontsluitingsweg acceptabel. Uit verkeerstellingen is gebleken dat de verkeersintensiteit ter plaatse van het plangebied beneden 1.500 motorvoertuigen per etmaal ligt. Door de in het plan voorziene woningen worden ongeveer 105 motorvoertuigbewegingen per etmaal toegevoegd zodat het aantal motorvoertuigbewegingen op De Beaufortweg ruim onder de 10.000 motorvoertuigbewegingen blijft. Door de raad is voorts uiteengezet dat het appartementencomplex gebruik zal maken van de bestaande ontsluiting van het perceel. Voor de woningen zal in een aparte ontsluiting op De Beaufortweg worden voorzien. Voorts is De Beaufortweg voorzien van verkeersdrempels en verkeershavens zodat volgens de raad geen gegronde vrees kan bestaan voor een verslechtering van de verkeersveiligheid. Gelet hierop bestaat op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij de gevolgen van het plan gelet op de te verwachten toename van de verkeersintensiteit aanvaardbaar acht.
8. In hetgeen [verzoeker] overigens heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
9. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2013
458-779