201305561/1/A2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2013 in zaak nr. 12/5158 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor [appellant] over 2010 op € 1093,00 vastgesteld en de teveel betaalde voorschotten van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 mei 2013, waarvan een afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 28 mei 2013, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), zoals deze luidde ten tijde van belang, is de aanspraak op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag blijft op verzoek, voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, een huurder, diens partner of een medebewoner buiten beschouwing, indien hij langer dan een jaar op een ander adres verblijft dan dat waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en sprake is van een bijzondere omstandigheid.
Ingevolge het tweede lid wordt het verblijf in een penitentiaire inrichting als bijzondere omstandigheid, als bedoeld in het eerste lid, aangemerkt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt als medebewoner de persoon verstaan die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) staat ingeschreven.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluit van 22 oktober 2012, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat de zoon van [appellant] van 19 juli 2007 tot en met 25 juli 2010 in de GBA op het toeslagadres stond ingeschreven.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de zoon ten onrechte heeft aangemerkt als medebewoner. Hij stond weliswaar op zijn woonadres ingeschreven in de GBA, maar feitelijk woonde hij niet bij hem in, aldus [appellant].
Ten bewijze van die stelling heeft [appellant] in hoger beroep een bericht van inschrijving van de bevolkingsadministratie van de penitentiaire inrichting Arnhem overgelegd, volgens hetwelk de zoon daar vanaf 8 april 2010 is ingeschreven. Voorts heeft hij een brief van 2 mei 2013 van [persoon] overgelegd, waarin zij verklaart dat de zoon in de jaren 2010 en 2011 soms een paar maanden bij haar verbleef. Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] medegedeeld dat hij de zoon vanaf 1 mei 2010 niet langer als medebewoner aanmerkt.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr. 201103566/1/H2), mag de Belastingdienst/Toeslagen op de inschrijving in de GBA van personen op een woonadres afgaan en hen daarom voor de huurtoeslag als medebewoners aanmerken, zolang bij die inschrijving geen aantekening van onjuistheid, als bedoeld in artikel 54 van de Wet GBA, is geplaatst.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de zoon terecht als medewoner heeft aangemerkt, nu geen zodanige aantekening in de GBA is geplaatst. Aan de verklaring van [persoon] komt in dezen niet de betekenis toe die [appellant] daaraan gehecht wil zien, reeds omdat daaruit niet blijkt dat de zoon in de periode vanaf januari 2010 bij haar heeft verbleven. Dat de Belastingdienst/Toeslagen in verband met het overgelegde bewijs van inschrijving van de penitentiaire inrichting Arnhem aanleiding heeft gezien de vastgestelde huurtoeslag te herzien, betekent niet dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2012 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Met die omstandigheid mag ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Bht alleen rekening worden gehouden, als daartoe een verzoek wordt gedaan. Voor zover de overlegging van het bewijs van inschrijving als zodanig verzoek moet worden opgevat, is dit een omstandigheid die zich heeft voorgedaan na het besluit van 22 oktober 2012.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
17.