ECLI:NL:RVS:2013:1555

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201301710/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhavend optreden door het college van burgemeester en wethouders van Bergen met betrekking tot een muur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 10 januari 2013 een eerdere beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Bergen heeft vernietigd. Het college had op 29 april 2010 het verzoek van [appellant] tot handhavend optreden met betrekking tot de muur van de linker zijgevel van zijn woning afgewezen. Na een reeks van beslissingen en rechtszaken, waarbij de rechtbank Alkmaar op 8 december 2011 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde, kwam de zaak uiteindelijk bij de Raad van State terecht.

De Raad van State heeft op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Bergen in zijn besluit van 24 juli 2012 had geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisering van de muur bestond. De rechtbank had overwogen dat het college onder bijzondere omstandigheden van handhavend optreden mocht afzien, wat door [appellant] werd betwist. De Raad van State oordeelde dat het college, gezien de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit, terecht had geoordeeld dat er op dat moment concreet zicht op legalisering bestond.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 oktober 2013.

Uitspraak

201301710/1/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 januari 2013 in zaak nr. 12/1431 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] tot handhavend optreden met betrekking tot de muur van de linker zijgevel van de woning op het perceel [locatie] te Bergen (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2011 in zaak nr. 11/178 heeft de rechtbank Alkmaar het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 november 2010 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft het college opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist en dit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, gegrond verklaard en het besluit van 24 juli 2012 gedeeltelijk vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.T. van Eyck van Heslinga, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden.
2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich bijzondere omstandigheden voordoen, op grond waarvan het college van handhavend optreden mocht afzien. Hij voert daartoe aan dat er geen concreet zicht op legalisering bestond, omdat slechts een aanvraag om omgevingsvergunning was ingediend en het college het nieuwe besluit op bezwaar al had genomen voordat duidelijk was dat de omgevingsvergunning ter legalisatie van de muur kon worden verleend. Hij wijst er in dit verband verder op dat de rechtbank het besluit van het college van 29 augustus 2012 waarbij de gevraagde omgevingsvergunning is verleend, begin september 2013 bij mondelinge uitspraak heeft vernietigd, zodat ook om die reden moet worden aangenomen dat er geen concreet zicht op legalisering bestond.
3.1. Bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, zoals hier aan de orde, moet rekening worden gehouden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment voorliggen. Dat het college zich eerder in de procedure op het standpunt heeft gesteld dat er geen concreet zicht op legalisering bestond, neemt niet weg dat gelet op nieuwe feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar concreet zicht op legalisering kan bestaan. Nu het college ten tijde van het nemen van het besluit van 24 juli 2012 voornemens was de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen omdat het planologisch geen bezwaren had tegen de legalisering, bestond op dat moment concreet zicht op legalisering. De rechtbank heeft op grond daarvan terecht overwogen dat het college kon afzien van handhavend optreden. Het feit dat de rechtbank zoals door [appellant] ter zitting is vermeld, het besluit van 29 augustus 2012 inmiddels heeft vernietigd, omdat de vergunningverlening is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag, doet daar niet aan af.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
407-771