ECLI:NL:RVS:2013:1553

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201301063/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van een omgevingsvergunning voor agrarisch gebruik van percelen in Asten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Asten onvoldoende feiten had vastgesteld om een last tot herstel van het maaiveldreliëf op te leggen. De zaak betreft percelen aan de Busselseweg te Asten, waar het college op 14 april 2011 een dwangsom had opgelegd aan [appellant] om het maaiveldreliëf terug te brengen naar de oorspronkelijke staat. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond, wat leidde tot een rechtsgang. De rechtbank vernietigde het besluit van het college en oordeelde dat voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist was, omdat deze niet als normaal agrarisch gebruik konden worden aangemerkt.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het gebruik van de grond niet als normaal agrarisch gebruik kon worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de werkzaamheden een omgevingsvergunning vereisten. De rechtbank had terecht overwogen dat de landschappelijke waarden van de percelen in het geding waren en dat de werkzaamheden niet onder de uitzondering voor normaal agrarisch gebruik vielen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de noodzaak van een omgevingsvergunning voor ingrepen die de landschappelijke waarden van agrarische percelen kunnen aantasten. Dit benadrukt het belang van het behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het agrarisch gebied.

Uitspraak

201301063/1/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellant B], gevestigd te Helmond onderscheidenlijk wonend te [plaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 december 2012 in zaak nr. 12/2542 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om het maaiveldreliëf van de percelen met de nummers sectie M 156, 157, 158 en 160 aan de Busselseweg te Asten (hierna: de percelen) in de vorm terug te brengen, zoals deze was voordat de veranderingen zijn aangebracht, weergegeven op een bij het besluit gevoegde tekening.
Bij besluit van 1 september 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2012 in zaak nr. 11/3364 heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft het college opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist en dit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door J.M. Lobé, bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door T.J. Jeukens en ir. M. van Jole, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder meer geoordeeld dat het college de feiten waarop de last tot herstel in de oude toestand heeft gebaseerd onvoldoende heeft vastgesteld. Om die reden heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Nu dit oordeel niet is bestreden in hoger beroep, komt het om deze reden niet in deze procedure aan de orde. Uitsluitend in geschil is of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het gebruik van de grond niet als normaal agrarisch gebruik kan worden aangemerkt, zodat daarvoor een omgevingsvergunning is vereist.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onbevoegd was om handhavend op te treden. Zij betoogt in dit kader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor het door hem gemaakte gebruik van de grond een omgevingsvergunning nodig was, omdat dit als normaal agrarisch gebruik is aan te merken en de landschappelijke waarden van de percelen niet zijn aangetast. Zij heeft ter onderbouwing van haar betoog een memo van Joosten Horti Consult B.V. (hierna: de memo) en een rapport van Agroplan/Baac overgelegd.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Asten 1998, herziening 2003" zoals dat gold ten tijde van belang, rustte op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" met de aanduiding "cultuurhistorisch waardevol: akkers en kampontginningen".
Ingevolge artikel 1.6, onder A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge het tweede lid, onder b, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder voor landschappelijke waarde "cultuurhistorisch waardevol: akkers en kampontginningen".
Ingevolge artikel 1.15, eerste lid, onder 1, is het, voor zover hier van belang, verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de werken en werkzaamheden, volgens het overzicht en de uitzonderingen van dit artikel, welke zijn aangeduid met "A" (aanlegvergunning vereist), volgens het toepassingsschema van dit artikel, binnen de betreffende gebiedsbestemming of onderdelen daarvan uit te voeren, te doen of laten uitvoeren.
Ingevolge het toepassingsschema in hetzelfde artikellid, onder 5, gelezen in verbinding met hetzelfde artikellid onder 3, is op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" met de aanduiding "cultuurhistorisch waardevol: akkers en kampontginningen" een aanlegvergunning vereist voor het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m en voor verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
Ingevolge hetzelfde artikellid, onder 4, zijn, voor zover hier van belang, van het vereiste van een aanlegvergunning, als bedoeld in het eerste lid, onder 1, uitgezonderd werken en werkzaamheden, genoemd in het eerste lid onder 3, die van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting plaatsvindt van de te beschermen natuur- en landschapswaarden, overeenkomstig (de doeleindenomschrijving van) de betreffende bestemming, dan wel die behoren tot ter plaatse normaal onderhoud, beheer, gebruik of exploitatie overeenkomstig (de doeleindenomschrijving van) de betreffende bestemming.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat twee zonken op de percelen zijn opgevuld met grond en [appellant] het perceel heeft laten egaliseren en diepploegen.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is vereist, nu de werken en werkzaamheden niet ingevolge artikel 1.15, eerste lid, onder 4, van de planvoorschriften zijn uitgezonderd van het vereiste van een vergunning. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, kunnen de in geding zijnde egalisatiewerkzaamheden niet worden aangemerkt als normaal agrarisch gebruik. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de gronden mede zijn bestemd voor het behoud van landschappelijke waarden, hetgeen in dit geval tot uitdrukking komt in het kenmerkende bolle reliëf van de akker. Wanneer deze waarden kunnen worden aangetast, kan geen sprake zijn van normaal gebruik als bedoeld in artikel 1.15, eerste lid, onder 4, van de planvoorschriften. Dat de historische en landschappelijke waarden, zoals [appellant] stelt, feitelijk niet zijn aangetast door de werkzaamheden op de akker, doet daar niet aan af. Aan de memo waarin wordt geconcludeerd dat het gebruik, zoals dat heeft plaatsgevonden, bij aardbeienteelt als normaal agrarisch gebruik kan worden aangemerkt, kan niet de waarde worden toegekend die [appellant] daaraan gehecht wil zien, omdat daarbij geen acht is geslagen op de doeleindenomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming, hetgeen noodzakelijk is voor het oordeel of het gebruik ter plaatse kan worden aangemerkt als normaal gebruik.
Het college was derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
407-771