201300398/1/A2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: tezamen en in enkelvoud:
[appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank s’Gravenhage van 7 december 2012 in zaken nrs. 12/6149 en 12/6150 en 12/6151 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aanvragen van [appellant] om een kinderopvangtoeslag over 2007, 2008 en 2009 afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2013, waar [appellant] en [appellant B] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar, volgend op het berekeningsjaar, worden ingediend bij de Belastingdienst. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin vermelde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
2. De inspecteur heeft [appellant] uitstel gegeven voor het doen van aangifte tot 1 maart 2009 voor het jaar 2007, 1 mei 2010 voor het jaar 2008 en 1 mei 2011 voor het jaar 2009.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 22 maart 2012 ten grondslag gelegd dat [appellant] de aanvragen om kinderopvangtoeslag over 2007, 2008 en 2009 te laat heeft ingediend.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvragen om een kinderopvangtoeslag over 2007, 2008 en 2009 terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellant] de aanvraag over 2007 op 14 december 2009, de aanvraag over 2008 op 7 december 2010 en de aanvraag over 2009 op 29 januari 2012 en derhalve te laat heeft ingediend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij op 14 december 2009 ook een aanvraag heeft gedaan over 2008.
5. Ter zitting heeft [appellant] erkend dat zij, nu zij de aanvraag voor 2007 te laat heeft ingediend, niet in aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag over 2007.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag om een kinderopvangtoeslag over 2008 ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat zij in de enveloppe met een brief van 14 december 2009, inhoudende een aanvraag over 2007 (hierna: de aanvraag over 2007) met bijlagen tevens een brief van 14 december 2009, inhoudende een aanvraag over 2008 (hierna: de aanvraag over 2008) met bijlagen, heeft gevoegd. Met de herinneringsbrieven van 7 december 2010 en 29 januari 2012 die zij aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzonden, heeft zij dit aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft ten onrechte belang gehecht aan de stelling van de Belastingdienst/Toeslagen dat alle stukken bij binnenkomst integraal worden ingescand in het computersysteem. Ook is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de Belastingdienst/Toeslagen drie jaar lang niet heeft gereageerd op herinneringsbrieven, aldus [appellant].
6.1. De enkele stelling van [appellant] dat zij de aanvraag over 2008 in dezelfde enveloppe heeft gevoegd als de aanvraag over 2007 is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de aan de Belastingdienst/Toeslagen verzonden enveloppe beide aanvragen bevatte. Evenmin kan dit uit de herinneringsbrieven worden afgeleid. Hierbij is van belang dat [appellant], naar zij stelt, de aanvraag over 2008 van 14 december 2009 heeft gekopieerd en deze, inhoudelijk ongewijzigd, bij de herinneringsbrief van 7 december 2010 heeft gevoegd. In deze aanvraag heeft zij verwezen naar een bijgevoegd besluit van 5 februari 2010, waarbij de inspecteur aan [appellant B] een aanslag inkomstenbelasting over 2008 heeft opgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting verklaard dat weliswaar in bepaalde gevallen besluiten van de inspecteur worden geantedateerd, waardoor besluiten door belanghebbenden worden ontvangen vóór de datum van die besluiten, maar dat het onwaarschijnlijk is dat [appellant] al op 14 december 2009, ruim zes weken vóór de datum van de aanslag, de beschikking had over de aanslag. Verder heeft [appellant] zich in de herinneringsbrief van 29 januari 2012 op het standpunt gesteld dat zij, na een mededeling van de medewerker van de Belastingtelefoon dat zij een aanvraag over 2007 per brief met bijlagen kon indienen en dat daarna de formulieren over 2008 zouden worden toegestuurd, "dat" heeft gedaan. Deze tekst past bij het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat uitsluitend een aanvraag werd gedaan over 2007. Ook in het beroepschrift van 24 juli 2012 heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld, dat zij op advies van de medewerker van de Belastingtelefoon een aanvraag heeft ingediend over 2007 en dat zij automatisch bericht zou krijgen van de Belastingdienst/Toeslagen over 2008. Eerst ter zitting bij de rechtbank wordt het standpunt betrokken dat de aanvragen over 2007 en 2008 in dezelfde enveloppe zaten.
Gelet op voormelde omstandigheden heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat zij de aanvraag over 2008 in dezelfde enveloppe heeft gevoegd als de aanvraag over 2007 en op 14 december 2009 heeft ingediend. Nu de rechtbank voorts terecht belang heeft gehecht aan de stelling van de Belastingdienst/Toeslagen dat bij binnenkomst alle ingekomen stukken worden gescand en opgeslagen in een computersysteem, heeft zij terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de aanvraag over 2008 tijdig heeft ingediend. Dat de Belastingdienst/Toeslagen drie jaar lang niet heeft gereageerd op herinneringsbrieven, maakt dit niet anders.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt tot slot tevergeefs dat zij de aanvraag over 2009 tijdig heeft ingediend. Daargelaten dat [appellant] eerst in hoger beroep heeft aangevoerd dat zij de stukken over 2009 in dezelfde enveloppe heeft gevoegd als de aanvragen over 2007 en over 2008, volgt uit hetgeen hiervoor in 6.1 is overwogen, dat [appellant] ook wat betreft het jaar 2009 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de aanvraag al op 14 december 2009 heeft ingediend.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
362-680.