201300106/1/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 november 2012 in zaak nr. 12/1131 in het geding tussen:
[appellant]
en
stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het CBR ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en BE in het rijbewijzenregister geregistreerd voor een periode van een jaar.
Bij besluit van 12 april 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2013, waar het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het achtste lid registreert het CBR, indien naar zijn oordeel redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in artikel 122, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 voorziene geldigheidsduur, die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.8, getiteld ‘misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)’, vermeld dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
2. Aan de in het besluit van 12 april 2012 gehandhaafde beperkte geldigheidstermijn van de verklaring van geschiktheid heeft het CBR een rapport van psychiater T.S. van der Veer van 28 december 2011 ten grondslag gelegd. Van der Veer concludeert dat bij het psychiatrisch onderzoek geen harde aanwijzingen naar voren komen richting doorgaand alcoholmisbruik of -afhankelijkheid en adviseert het CBR een verklaring van geschiktheid af te geven voor een periode van een jaar. Daar heeft Van der Veer aan toegevoegd dat, mocht het CBR van mening zijn dat meteen een langere periode mogelijk is, dan aan een termijn van drie jaar kan worden gedacht.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR ten behoeve van hem een verklaring van geschiktheid zonder termijnbeperking had moeten registreren. Volgens hem had het CBR een uitzondering op de door hem gehanteerde vuistregel moeten maken. Daartoe voert hij aan dat het rapport van Van der Veer tegenstrijdigheden bevat en hij door het gerechtshof Leeuwarden bij arrest van 3 november 2010 is vrijgesproken van rijden onder invloed.
3.1. In navolging van de keuringsartsen hanteert het CBR een vuistregel als uitgangspunt bij de beoordeling of redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriele regeling vastgestelde eisen met betrekking tot lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn. Deze vuistregel houdt in dat personen na een recidiefvrije periode van een jaar geschikt worden geacht voor een termijn van een jaar. Daarna zullen deze personen bij het voortdurend uitblijven van (het vermoeden van) alcoholmisbruik voor een termijn van drie jaar geschikt worden geacht, vervolgens voor vijf jaar en uiteindelijk voor onbepaalde tijd. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200802335/1) dat die vuistregel in het algemeen niet onredelijk is.
Anders dan [appellant] betoogt, behoefde het CBR geen uitzondering te maken op de vuistregel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat het rapport van Van der Veer naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is, of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daar niet op heeft mogen baseren. De opmerkingen die [appellant] over het rapport heeft gemaakt, leiden niet tot een ander oordeel. Het is juist dat in het rapport wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik in het jaar voorafgaande aan de keuring. Daarom is geadviseerd een termijnbeperking van een jaar op te leggen. Als in het rapport werd geconcludeerd dat er in dat jaar wel aanwijzingen waren voor alcoholmisbruik, was immers in het geheel geen verklaring geregistreerd. Voorts heeft [appellant] niet verzocht om een herkeuring en heeft hij evenmin een rapport overgelegd van een andere terzake deskundige waaruit zou blijken dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de bevindingen en de conclusie van Van der Veer.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het feit dat [appellant] bij arrest van 3 november 2010 door het gerechtshof Leeuwarden is vrijgesproken van rijden onder invloed, niet leidt tot een ander oordeel. De uitkomst van de strafprocedure is niet bepalend voor de bestuursrechtelijke procedure. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 13 april 2011 in zaak nr. 201009347/1/H3), gaat het in zaken zoals deze immers niet om een strafrechtelijke procedure, maar om een daarvan los staande bestuursrechtelijke maatregel die erop is gericht de ter bevordering van de verkeersveiligheid noodzakelijk geachte deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig af te dwingen.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het CBR in redelijkheid tot het registreren van een verklaring van geschiktheid met een termijnbeperking van een jaar heeft kunnen besluiten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
531-776