201210044/1/A3.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2012 in zaak nr. 12/1239 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de burgemeester geweigerd [appellant] een evenementenvergunning te verlenen voor evenementen op 10, 16, 17, 21 en 22 oktober 2011 op het Zuiderparkplein tussen de voetgangersbrug en het gemaal nabij het Ahoycomplex.
Bij besluit van 27 februari 2012 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2013, waar [appellant], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 139, eerste lid, van de Gemeentewet, verbinden besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt.
Ingevolge het tweede lid, onderdeel a, geschiedt de bekendmaking door plaatsing in het gemeenteblad.
Ingevolge artikel 2.2.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 (hierna: de APV), is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.
Ingevolge artikel 2.2.1, derde lid, aanhef en onder l, kan de burgemeester de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel de inhoud of uitstraling van het evenement niet past in het evenementenbeleid, het imago of de belangen van de stad Rotterdam.
2. De evenementen waarvoor [appellant] vergunning heeft gevraagd, bestaan uit het verkopen van snacks en dranken en het daarbij bieden van animatie door een straatartiest aan wachtend en vertrekkend publiek. Aan de handhaving van de weigering van de vergunning bij het besluit van 27 februari 2012 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat evenementen in Rotterdam, met name evenementen die plaatsvinden nabij het Ahoycomplex, dat een grote publiekstrekker is voor de stad, een positieve uitstraling moeten hebben, het imago van Rotterdam als toeristische en evenementenstad ten goede moeten komen en de belangen van Rotterdam moeten dienen. De door [appellant] beoogde evenementen voldoen hier niet aan. Aanvragen om vergunning voor het organiseren van evenementen op het Ahoyterrein moeten voorts, mede in het licht van het deelgemeentelijke evenementenbeleid, in beginsel ondersteunend zijn aan evenementen die in het Ahoycomplex worden georganiseerd. Precedentwerking voor het organiseren van evenementen die niet gerelateerd zijn aan de evenementen in het Ahoycomplex dient te worden voorkomen, aldus de burgemeester.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester terecht artikel 2.2.1 van de APV aan het besluit van 27 februari 2012 ten grondslag heeft gelegd. Hij voert daartoe aan dat op verschillende websites de wijziging van de APV waarbij dit artikel gewijzigd is vastgesteld, niet was verwerkt zodat hij hiervan geen kennis heeft kunnen nemen. De rechtbank heeft verder niet met zekerheid kunnen vaststellen dat artikel 2.2.1 van de APV ten tijde van het besluit van 27 februari 2012 van toepassing was omdat zij geen inzage heeft gehad in het originele ondertekende raadsbesluit waarin tot opnemen van dit artikel in de APV is besloten, aldus [appellant].
3.1. De gemeenteraad van Rotterdam heeft bij besluit van 7 april 2011, artikel 2.2.1 van de APV vastgesteld. Dit besluit is te raadplegen via de gemeentelijke website en is in het Gemeenteblad 2011, nummer 29, op 13 april 2011 bekendgemaakt. Hiermee is het artikel van kracht geworden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester terecht toepassing heeft gegeven aan dit artikel.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 27 februari 2012 onvoldoende is gemotiveerd. Hij voert daartoe aan dat niet concreet is onderbouwd waarom de aangevraagde activiteiten het imago en de belangen van de stad zouden schaden.
4.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen komt de burgemeester bij de beslissing of hij een evenementenvergunning op grond van 2.2.1 van de APV verleent beoordelingsvrijheid toe. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
Gelet op de aard van de activiteiten, de verkoop, op verschillende data, van snacks en frisdranken vanuit een verkoopkraam met daarbij een optreden van een straatartiest, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aangevraagde evenementen geen positieve uitstraling hebben op het imago van Rotterdam en de belangen van Rotterdam als evenementenstad niet dienen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester daarbij mede van belang heeft mogen achten het door de deelgemeente beoogde beleid, dat er uit bestaat dat activiteiten in beginsel ondersteunend moeten zijn aan evenementen die op het Ahoyterrein worden georganiseerd. Dat de aangevraagde activiteiten ondersteunend zouden zijn aan evenementen op het Ahoycomplex is niet gebleken. De burgemeester heeft eveneens belang mogen hechten aan het voorkomen van precedentwerking.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het evenement Studio 100 Zomerfestival dat op 25 en 26 juni 2011 plaatsvond wat betreft uitstraling en de relatie met activiteiten in Ahoy vergelijkbaar is met de evenementen waarvoor hij een evenementenvergunning heeft aangevraagd. De burgemeester heeft, gelet op het gelijkheidsbeginsel, ten onrechte de evenementenvergunning aan hem geweigerd, aldus [appellant].
5.1. De burgemeester heeft in verweer kenbaar gemaakt dat het zijn intentie was om in geval van Studio 100 een vergunning te verlenen voor het buitenevenement omdat het daarbij ging om de verkoop van producten gericht op kinderen en activiteiten die gericht waren op kinderen die een duidelijke relatie hadden met het gelijktijdige Studio 100 zomerfestival in het Ahoycomplex. Weliswaar werden ook andere producten verkocht die niet direct ondersteunend waren aan het evenement binnen, maar in verband hiermee is, naar de burgemeester onweersproken heeft gesteld, de vergunning in het opvolgende jaar aangepast en was het buitenevenement toen in overeenstemming met de uitgangspunten zoals deze in het huidige beleid door de burgemeester worden gehanteerd. Gelet op het vorenstaande faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
176-782.