ECLI:NL:RVS:2013:1516

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201206459/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J. Kramer
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bestuursdwang opgelegd aan growshop in Sittard-Geleen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant sub 1] en de burgemeester van Sittard-Geleen tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 6 juni 2012 geoordeeld dat de burgemeester van Sittard-Geleen onterecht een last onder bestuursdwang had opgelegd aan [appellant sub 1] voor de sluiting van zijn growshop, gevestigd in Sittard. De burgemeester had op 27 juli 2010 gelast dat de growshop binnen een week gesloten moest worden voor een periode van drie maanden, omdat er hennepstekken waren aangetroffen tijdens een politieonderzoek. De rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester voor zover het de last tot sluiting van de growshop betrof, maar handhaafde wel de last om zich gedurende drie maanden te onthouden van het voortzetten van de growshop op een andere locatie.

In hoger beroep heeft de burgemeester betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is op de last onder bestuursdwang. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de last op te leggen, maar dat de last om zich gedurende drie maanden te onthouden van het voortzetten van de growshop op een andere plek niet terecht was opgelegd. De rechtbank had terecht het besluit van de burgemeester vernietigd, maar op onjuiste gronden. Het hoger beroep van [appellant sub 1] werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het hoger beroep van de burgemeester ongegrond werd verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met een verbetering van de gronden waarop deze berustte. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1].

Uitspraak

201206459/1/A3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
2. de burgemeester van Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juni 2012 in zaak nr. 11/172 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft de burgemeester [appellant sub 1] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om de [growshop], gevestigd aan [locatie 1], plaatselijk bekend als [locatie 2], te Sittard binnen één week na verzending van dat besluit te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden en zich gedurende die periode te onthouden van het op enigerlei wijze voortzetten van de growshop op een andere plek in de gemeente Sittard-Geleen.
Bij besluit van 3 januari 2011 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 januari 2011 vernietigd, voor zover daarbij de last aan [appellant sub 1] om zich gedurende drie maanden te onthouden van het op enigerlei wijze voortzetten van de growshop op een andere plek in de gemeente Sittard-Geleen is gehandhaafd, en de burgemeester opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en de burgemeester hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft de burgemeester, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van [appellant sub 1] beslist, voor zover dat ziet op de aan hem opgelegde last om zich gedurende drie maanden te onthouden van het op enigerlei wijze voortzetten van de growshop op een andere plek in de gemeente Sittard-Geleen.
[appellant sub 1] en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2013, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. X.P.C. Wynands, advocaat te Roermond, en mr. M.M.J.P. Boesten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ter uitvoering van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, heeft de burgemeester het "Damoclesbeleid gemeente Sittard-Geleen" (hierna: Damoclesbeleid) vastgesteld. Volgens dat beleid wordt, indien bij de eerste constatering sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs, volstaan met een waarschuwing dat de verkoop, aflevering of verstrekking van softdrugs onmiddellijk dient te worden gestaakt. Indien ondanks de waarschuwing binnen drie jaar opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs, wordt het lokaal gesloten voor de duur van zes maanden. Wordt een overtreding geconstateerd ten aanzien van harddrugs, dan wordt het lokaal zonder waarschuwing onmiddellijk gesloten voor de duur van twaalf maanden.
3. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 27 juli 2010 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat op 12 maart 2010 bij een politieonderzoek op een direct aan de growshop grenzend erf drie tassen met daarin 360 hennepstekken zijn aangetroffen en hij derhalve krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was tot oplegging van een last onder bestuursdwang. De burgemeester heeft tot sluiting van de growshop besloten, omdat aan [appellant sub 1] reeds op 20 oktober 2008 een waarschuwing was gegeven wegens de aanwezigheid van softdrugs in de growshop.
4. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester wegens het aantreffen van de hennepstekken in redelijkheid een last tot sluiting van de growshop voor de duur van drie maanden heeft kunnen opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester voorts met het oog op de effectiviteit van die last in dat verband [appellant sub 1] in redelijkheid kunnen gelasten de reclame-uitingen van de growshop te voorzien van een deugdelijke afdekking. Voor zover de last strekt tot het zich onthouden van het op enigerlei wijze op een andere plek voortzetten van de growshop, heeft de rechtbank overwogen dat dit gedeelte van de last preventief is. Het opleggen van een preventieve last is volgens de rechtbank mogelijk, indien zich gelet op artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een klaarblijkelijke dreiging van het gevaar van overtreding van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester onvoldoende gemotiveerd dat een dergelijke klaarblijkelijke dreiging bestond ten tijde van het besluit van 27 juli 2010.
Het hoger beroep van [appellant sub 1]
5. Ter zitting bij de Afdeling heeft de burgemeester betoogd dat [appellant sub 1] geen belang heeft bij de behandeling van zijn hoger beroep, nu dat uitsluitend betrekking heeft op de bevoegdheid van de burgemeester om de afdekking van reclame-uitingen te gelasten. Daartoe voert de burgemeester aan dat de duur van de opgelegde last inmiddels is verstreken en [appellant sub 1] niet heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het moeten afdekken van de reclame-uitingen.
5.1. Dit betoog slaagt. Voor zover het hoger beroep strekt tot ongedaanmaking van de last voor zover deze ziet op de afdekking van reclame-uitingen, is dat doel door het enkele tijdsverloop reeds bewerkstelligd. In zoverre heeft [appellant sub 1] geen belang bij de behandeling van zijn hoger beroep. Belang kan evenwel bestaan indien [appellant sub 1] schade heeft geleden als gevolg van dit deel van de last en hij deze schade tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt. [appellant sub 1] heeft evenwel niet gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het moeten afdekken van de reclame-uitingen. Derhalve bestaat geen belang bij de behandeling van zijn hoger beroep.
6. Het door [appellant sub 1] ingestelde hoger beroep is niet-ontvankelijk.
Het hoger beroep van de burgemeester
7. De burgemeester betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 5:7 van de Awb van toepassing is op de last onder bestuursdwang, voor zover deze strekt tot het zich gedurende drie maanden onthouden van het op enigerlei wijze voortzetten van de growshop op een andere plek in de gemeente. Artikel 5:7 van de Awb ziet volgens de burgemeester niet op situaties waarin al een overtreding is begaan. Op die situaties is volgens hem artikel 5:2, eerste lid, onder b, van de Awb van toepassing. Omdat overtreding van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet reeds heeft plaatsgevonden, kan voormeld gedeelte van de last op grond van artikel 5:2, eerste lid, onder b, van de Awb worden opgelegd ter voorkoming van herhaling van de overtreding. Derhalve is niet vereist dat zich een klaarblijkelijke dreiging voordoet van overtreding van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, aldus de burgemeester.
7.1. Bij de beoordeling van dit betoog ziet de Afdeling zich eerst voor de vraag gesteld of de burgemeester bevoegd was om aan [appellant sub 1] een last onder bestuursdwang op te leggen, voor zover deze strekt tot het zich gedurende drie maanden onthouden van het op enigerlei wijze voortzetten van de growshop op een andere plek in de gemeente. De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang moet ingevolge artikel 5:4, eerste lid, van de Awb worden ontleend aan een wettelijk voorschrift.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen, maar slechts indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij die woningen of lokalen behorende erven soft- of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Die situatie doet zich niet reeds voor indien [appellant sub 1] zijn growshop op een andere plek in de gemeente voortzet, nu niet is gebleken dat het exploiteren van een growshop op zichzelf niet is toegestaan. Van een ander wettelijk voorschrift op grond waarvan de burgemeester bevoegd was tot oplegging van dit gedeelte van de last is niet gebleken.
De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het op onjuiste gronden, het besluit van 3 januari 2011 vernietigd, voor zover daarbij de last aan [appellant sub 1] om zich gedurende drie maanden te onthouden van het op enigerlei wijze voortzetten van de growshop op een andere plek in de gemeente is gehandhaafd. Hetgeen de burgemeester overigens heeft aangevoerd behoeft gelet op het vorenoverwogene geen bespreking.
Het betoog faalt.
8. Het door de burgemeester ingestelde hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met een verbetering van de gronden waarop ze berust.
9. Bij besluit van 1 november 2012 heeft de burgemeester, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2010, voor zover dat ziet op de last om zich gedurende drie maanden te onthouden van het op enigerlei wijze voortzetten van de growshop op een andere plek in de gemeente, en het bezwaar in zoverre gegrond verklaard. De Afdeling begrijpt dat besluit aldus dat de burgemeester voormeld gedeelte van de last heeft herroepen. Nu met dat besluit in zoverre geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van [appellant sub 1] is in dit geval daartegen geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb ontstaan, waarop nog dient te worden beslist.
10. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. veroordeelt de burgemeester van Sittard-Geleen tot vergoeding van de bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van de burgemeester van Sittard-Geleen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
434-721.