201208811/1/A3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 18 juli 2012 in zaak nr. 11/1137 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Procesverloop
Op 1 februari 2011 heeft het college een aangifte van vertrek van [appellant] in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (hierna: GBA) geregistreerd.
Bij brief van 16 maart 2011 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat de registratie van de aangifte van vertrek in de GBA met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt overeenkomstig zijn verzoek.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 december 2011 vernietigd en de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A.E. Assink-Meijer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 februari 2011 heeft het college een aangifte van vertrek naar het buitenland van [appellant] geregistreerd in de GBA. Bij brief van 16 maart 2011 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat deze registratie met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt overeenkomstig zijn verzoek. In zijn bezwaarschrift heeft [appellant] inhoudelijke bezwaren geuit en verzocht hem een schadevergoeding van € 150.000,00 toe te kennen. In beroep heeft hij dit bedrag verhoogd tot € 500.700,00.
2. Het college heeft aan het besluit op bezwaar van 23 december 2011 ten grondslag gelegd dat [appellant] geen belang heeft bij zijn bezwaar, nu aan zijn verzoek de registratie van de aangifte van vertrek ongedaan te maken met terugwerkende kracht is tegemoetgekomen en alle gevolgen die de registratie van de aangifte van vertrek voor [appellant] met zich bracht inmiddels ongedaan zijn gemaakt. Op het verzoek om schadevergoeding heeft het college geen beslissing genomen bij besluit op bezwaar van 23 december 2011.
3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, het beroep tegen het besluit van 23 december 2011 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, maar vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Naar het oordeel van de rechtbank had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moeten worden omdat de registratie van de aangifte van vertrek in de GBA op 1 februari 2011, gelet op artikel 83, aanhef en onder a, van de Wet GBA, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om schadevergoeding is de rechtbank niet toegekomen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 23 december 2011 in stand heeft gelaten. Daartoe voert hij aan dat zijn verzoek om een schadevergoeding ten onrechte niet bij de beoordeling van het beroep is betrokken. Gedurende de procedure zijn door de gemeente grove fouten gemaakt, welke grote sociale en emotionele gevolgen hebben gehad. Zijn huwelijk en gezin zijn ontwricht en er is geen rekening gehouden met zijn gevoelens na het overlijden van zijn zoontje, zodat een vergoeding van materiële en immateriële schade redelijk is, aldus [appellant].
5. Nu het college bij het besluit op bezwaar geen beslissing heeft genomen op het verzoek om schadevergoeding, heeft de rechtbank terecht overwogen dat aan een inhoudelijke beoordeling van dat verzoek niet kan worden toegekomen. De beoordeling van het verzoek maakt immers geen deel uit van het besluit op bezwaar dat aan de rechtbank ter toetsing voorlag. Onder verwijzing naar de uitspraak van 5 maart 2003 in zaak nr. 200203290/1 wordt overwogen dat de omstandigheid dat het college bij het nemen van het besluit op bezwaar niet mede heeft besloten op het verzoek om een schadevergoeding, geen aanleiding geeft om tot vernietiging van dat besluit over te gaan, nu noch uit de Awb, noch uit enig ander wettelijk voorschrift volgt dat het college tezamen met het besluit op bezwaar een beslissing diende te nemen op het ingediende verzoek om schadevergoeding. Het betoog faalt.
Ten overvloede wordt met het oog op de verdere procedure ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overwogen dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de registratie van de aangifte van vertrek geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, hetgeen in hoger beroep niet is bestreden door [appellant]. Uitgaande van dat oordeel is niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter bevoegd om een inhoudelijk oordeel te geven over de nog te nemen beslissing op het verzoek om schadevergoeding. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997 in zaak nr. H01.96.0578/Q01, AB 1997/229.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
280-798