201204791/1/R4.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Nieuwe-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee, voorheen: Middelharnis,
2. [appellant sub 2], wonend te Best,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Nieuwe-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee, voorheen: Middelharnis,
4. [appellant sub 4 A] en [appellante sub 4 B], wonend onderscheidenlijk gevestigd te Nieuwe-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee, voorheen: Middelharnis (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 4]),
5. [appellant sub 5], wonend te Best,
6. [appellant sub 6], wonend te Sommelsdijk, gemeente Goeree-Overflakkee, voorheen: Middelharnis,
en
de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee, voorheen: Middelharnis,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2013, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 5], bijgestaan door mr. J. van Groningen, voornoemd, [appellant sub 4] en [appellante sub 3], beiden vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. den Braber en T.J. van Rossum, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen
Bij tussenuitspraak van 10 april 2013, nr. 201204791/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak onder 9 is overwogen het plan voor zover het betreft de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te wijzigen overeenkomstig de aan deze tussenuitspraak behorende kaart I onderscheidenlijk kaart II. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
De raad heeft het gebrek in het besluit van 1 maart 2012 hersteld door het plan bij besluit van 27 juni 2013 gewijzigd vast te stellen.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. [appellant sub 2] heeft daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak van 10 april 2013 heeft de Afdeling onder 9 overwogen dat het besluit van 1 maart 2012, wat betreft de percelen [locatie 1] en [locatie 2], is genomen in strijd met de rechtszekerheid alsmede de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2. Gelet hierop zijn de beroepen van [appellant sub 5] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 1 maart 2012 gegrond, voor zover ze zijn gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 1] en het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 2]. Dat besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en de rechtszekerheid te worden vernietigd.
3. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 1 maart 2012 niet-ontvankelijk en zijn de beroepen van [appellante sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 1 maart 2012 geheel en is het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 1 maart 2012 voor het overige ongegrond.
4. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen onder 9 is overwogen het plan voor zover het betreft de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te wijzigen overeenkomstig de bij deze uitspraak behorende kaart I onderscheidenlijk kaart II;
- de Afdeling en [appellant sub 2] en [appellant sub 5] de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
5. Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het besluit van 1 maart 2012 gewijzigd overeenkomstig de bij het besluit van 27 juni 2013 gevoegde en gewaarmerkte kaartfragmenten I en II. De Afdeling stelt vast dat daarmee het plan wat betreft het perceel [locatie 1] en [locatie 2] gewijzigd is vastgesteld overeenkomstig de bij de tussenuitspraak behorende kaarten I en II. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
6. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 27 juni 2013 geheel tegemoet is gekomen aan het tegen het besluit van 1 maart 2012 gerichte beroep van [appellant sub 5]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft [appellant sub 5] derhalve geen belang bij een beroep tegen dit besluit en is geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 27 juni 2013.
7. [appellant sub 2] betoogt in zijn zienswijze dat een spoel- en spuiwateropslag ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hiermee heeft [appellant sub 2] zijn beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijk besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant sub 2] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft. Daarbij betrekt de Afdeling dat in overweging 9 van de tussenuitspraak is weergegeven dat [appellant sub 2] ter zitting heeft verklaard dat de op de door de raad overgelegde uitsnede van de analoge verbeelding weergegeven wijzigingen aan zijn beroep beantwoorden. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 27 juni 2013 is ongegrond.
8. Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 5] zal de raad op na te melden wijze worden veroordeeld in de proceskosten. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1], [appellante sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 6] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van 1 maart 2012, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is vastgesteld, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 5] tegen het besluit van de raad van 1 maart 2012, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is vastgesteld, geheel gegrond;
verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van 1 maart 2012, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is vastgesteld, gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van 1 maart 2012, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 1] en het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - 1" ter plaatse van de gronden aan de [locatie 2];
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige alsmede de beroepen van [appellante sub 3], [appellant sub 4 A] en [appellante sub 4 B] en [appellant sub 6] geheel ongegrond;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is gewijzigd, geheel ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 5] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
539-745