201307158/2/R2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Dieren, gemeente Rheden,
en
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dieren-Midden, locatie Stationsgebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2013, waar [verzoeker], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door J.F.E. Perlitius en E.F. Beekman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover thans van belang, kan de voorzitter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Het plangebied heeft betrekking op een deel van het stationsgebied van Dieren en sluit aan de zuidwestzijde aan op het plangebied van het provinciaal inpassingsplan "Traverse Dieren". Het plan voorziet in de mogelijkheid om een Parkeer- en Reisvoorziening (hierna: P+R voorziening) en een voetgangerspasserelle inclusief bijbehorende voorzieningen te realiseren.
4. Het verzoek van [verzoeker] is gericht tegen de in het plan voorziene P+R voorziening. [verzoeker] voert aan dat de rooilijn te ver in de richting van de Koningin Julianalaan is vastgelegd, waardoor de parkeergarage het open zicht vanuit de Koningin Julianalaan zal aantasten. Hij brengt verder naar voren dat als gevolg van de parkeergarage een gedeelte van de Noorder Parallelweg aan het openbaar verkeer zal worden onttrokken. [verzoeker] betoogt dat de gevolgen hiervan voor de verkeerssituatie in de Oranjebuurt onvoldoende zijn onderzocht. Met zijn verzoek beoogt [verzoeker] onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
5. De gronden ter plaatse van de voorziene P+R voorziening zijn deels in eigendom van de gemeente en deels in eigendom van NS. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeente verantwoordelijk is voor de uitvoering van het plan en dat met NS afspraken zijn gemaakt over het gebruik van hun gronden voor de parkeervoorziening. Ter zitting heeft de raad verklaard dat geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van de P+R voorziening zal worden ingediend zolang het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is. Gelet hierop leidt de inwerkingtreding van het plan in zoverre niet tot onomkeerbare gevolgen.
Ter zitting heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat spoedeisend belang aanwezig is, omdat de gemeente ter uitvoering van het plan voornemens is een aantal woningen in het plangebied te gaan slopen. In reactie hierop heeft de raad gesteld dat het slopen van de woningen niet afhankelijk is van de inwerkingtreding van het plan. De voorzitter overweegt dat de sloop van gebouwen niet in het plan is geregeld. Aangezien schorsing van het bestreden besluit niet tot gevolg heeft dat geen omgevingsvergunning voor het slopen kan worden verleend en evenmin kan verhinderen dat de sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd, kan in de omstandigheid dat die werkzaamheden binnen niet al te lange termijn gaan plaatsvinden, geen spoedeisend belang zijn gelegen.
Gelet op het voorgaande en nu ook anderszins niet is gebleken dat met de inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen zullen ontstaan voordat de Afdeling uitspraak in de bodemzaak zal hebben gedaan, is de voorzitter van oordeel dat de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Derhalve bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van der Hoorn
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
586.