ECLI:NL:RVS:2013:1500

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201307675/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Delwijnen, gemeente Zaltbommel

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 oktober 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker A] en [verzoekster B], wonend te Delwijnen, gemeente Zaltbommel, tegen de raad van de gemeente Zaltbommel. De aanleiding voor het verzoek was het besluit van de raad van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Delwijnen, woonlocatie Gemeent" werd vastgesteld. [verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zich niet kan verenigen met de plannen die voorzien in de bouw van woningen nabij zijn woning.

Tijdens de zitting op 19 september 2013 zijn [verzoeker] en de raad vertegenwoordigd door hun respectieve raadsleden verschenen. De voorzitter heeft de argumenten van [verzoeker] overwogen, waaronder de zorgen over het verlies van uitzicht en de toename van verkeer en parkeerdruk. De voorzitter heeft vastgesteld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voldoende behoefte is aan de in het plan voorziene woningen, mede op basis van diverse onderzoeken en het Kwalitatief Woningbouwprogramma van de gemeente.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat de afstand tussen de woning van [verzoeker] en de nieuwe woningen, evenals de andere aspecten van het plan, niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker]. Gelet op de belangenafweging heeft de voorzitter besloten het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 oktober 2013.

Uitspraak

201307675/2/R2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna in enkelvoud [verzoeker]), wonend te Delwijnen, gemeente Zaltbommel,
en
de raad van de gemeente Zaltbommel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Delwijnen, woonlocatie Gemeent" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 september 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman, en de raad, vertegenwoordigd door P.L.F. Bassa, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker], die woont aan de [locatie] te Delwijnen, kan zich niet verenigen met het plan omdat dat voorziet in het realiseren van woningen in de directe nabijheid van zijn woning.
3. Wat betreft de beroepsgronden die betrekking hebben op de woningbehoefte en hetgeen in dat verband ter zitting is vermeld, ziet de voorzitter mede gelet op het Kwalitatief Woningbouwprogramma 2010-2019 van de gemeente Zaltbommel, het woonwensenonderzoek Delwijnen uit 2010, het woningbehoefte-onderzoek gehouden in de Bommelerwaard van Companen uit 2009, dat is geactualiseerd in 2011, en het uitgangspunt van de raad dat in de periode 2014-2023 sprake zal zijn van een vergelijkbare behoefte als in de jaren 2010-2019 geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
4. [verzoeker] vreest dat door de bouw van de woningen afbreuk wordt gedaan aan zijn woongenot onder meer vanwege verlies van uitzicht en toenemende verkeer- en parkeerdruk in het gebied. De raad heeft zich gelet op de in het plan opgenomen afstand tussen de woning van [verzoeker] en de hoofdmassa, de omvang van de hoofdmassa, de afstand tot en situering van het parkeerterrein en ontsluiting naar voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker]. Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat gelet op de plansystematiek - volgend uit artikel 6 lid 6.2.4, aanhef en onder e, van de planregels in combinatie met de uitleg die in artikel 1.7 van de planregels wordt gegeven aan het begrip achterste perceelsgrens - niet is verzekerd dat de afstand tussen de achtergevel van zijn woning en de dichtstbijzijnde achtergelegen nieuwe hoofdmassa minimaal 25 m bedraagt, zoals de raad heeft aangegeven, overweegt de voorzitter dat ook indien die afstand enkele meters wordt ingekort er vooralsnog nog geen sprake is van een onevenredige aantasting. Bovendien is er thans geen zicht op dat die 25 m niet in acht wordt genomen. Op basis van de huidige bouwplannen bedraagt de afstand zelfs 33 m, aldus de raad.
5. De door het plan mogelijk gemaakte invulling van de gronden in het verlengde van de zijkant van de woning van [verzoeker] en de aanleg van een wandelpad op die gronden, leidt naar voorlopig oordeel van de voorzitter evenmin tot de door [verzoeker] gevreesde onevenredige aantasting van zijn woongenot zodat hetgeen daarover is gesteld geen aanleiding kan geven voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Dat binnen de bestemmingen "Wonen", "Woongebied" en "Groen" een tuinbestemming wordt mogelijk gemaakt, is vooralsnog niet in strijd met een goede ruimtelijke ordenig.
7. Gelet op het vorenstaande en na afweging van de betrokken belangen, waarbij niet gebleken is van zodanige belangen van [verzoeker] thans het treffen van een voorlopige voorziening zouden kunnen rechtvaardigen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2013
224.