ECLI:NL:RVS:2013:1482

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201305189/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2013, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Delft om bepaalde documenten openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Bij besluit van 7 september 2011 heeft het college een deel van de verzochte documenten verstrekt, maar niet alle. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 13 oktober en 13 december 2011 de nog ontbrekende documenten verstrekt. Op 9 juli 2012 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 7 september 2011 gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2011 ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had afgeweken van de wegingsfactor 'gemiddeld' bij de toekenning van proceskosten, omdat de werklast voor de gemachtigde van [appellant] minder dan gemiddeld zou zijn geweest. [appellant] is het hier niet mee eens en stelt dat het geschil inhoudelijk en bewerkelijk van aard is, en dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn argumenten over het uitblijven van een besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het college ten onrechte de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast bij de proceskostenvergoeding. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 9 juli 2012, en bepaalt dat de wegingsfactor 'gemiddeld' moet worden toegepast. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellant].

Uitspraak

201305189/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Delft,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/5666 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2011 heeft het college een deel van de door [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzochte documenten verstrekt.
Bij besluiten van 13 oktober 2011 en 13 december 2011 heeft het college de nog ontbrekende documenten waarom door [appellant] is verzocht, verstrekt.
Bij besluit van 9 juli 2012 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 7 september 2011 gegrond verklaard en, voor zover dit bezwaar is gericht tegen het besluit van 13 december 2011, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld: a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. Ingevolge de eerste volzin van de bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met toepasselijke wegingsfactoren (C).
2. Bij brief van 12 augustus 2011 heeft [appellant] op grond van de Wob verzocht om toezending van onder meer de akten van aanstelling, inclusief alle wijzigingsbesluiten, en de akten van beëdiging van alle bij een in de brief omschreven overtreding betrokken ambtenaren. Vaststaat dat het college bij besluit van 7 september 2011 de voornoemde stukken niet heeft verstrekt. Naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar heeft het college bij besluiten van 13 oktober 2011 en 13 december 2011 deze documenten alsnog aan [appellant] verstrekt. Bij besluit van 9 juli 2012 heeft het college het besluit van 7 september 2011 herroepen voor zover de naderhand alsnog verstrekte documenten bij dit besluit niet zijn verstrekt. Dit onder toekenning van een proceskostenvergoeding met de wegingsfactor "licht" (0,5). In het besluit van 9 juli 2012 overweegt het college dienaangaande dat met het door [appellant] gemaakt bezwaar enkel nogmaals is verzocht om documenten die niet bij besluit van 7 september 2011 zijn verstrekt. Het college stelt zich dan ook op het standpunt dat [appellant] een beperkt beroep op zijn gemachtigde heeft gedaan.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college bij besluit van 7 september 2011 weliswaar heeft geweigerd om een deel van de verzochte documenten te verstrekken, maar dat [appellant] na ontvangst van de door hem verzochte documenten eenvoudig kon nagaan welke documenten waren verstrekt en welke niet. Een juridische discussie is niet nodig geweest, aldus de rechtbank. De rechtbank deelt daarmee de opvatting van het college dat, gezien de bewerkelijkheid en de complexiteit van deze zaak, de werklast van de gemachtigde van [appellant] minder dan gemiddeld was. Volgens de rechtbank heeft het college bij toekenning van een proceskostenvergoeding dan ook terecht in matigende zin van de wegingsfactor "gemiddeld" afgeweken.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij toekenning van een proceskostenvergoeding in matigende zin van de wegingsfactor "gemiddeld" mocht afwijken. [appellant] stelt hiertoe dat het geschil dient te worden aangemerkt als inhoudelijk en bewerkelijk van aard. Derhalve behoorde het college volgens [appellant] de wegingsfactor "gemiddeld" toe te passen. Ter staving van zijn betoog verwijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013 in zaak nr. 201205413/1/A3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen in beroep is aangevoerd over het uitblijven van een besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb.
4.1. Niet in geschil is dat het besluit van 7 september 2011 een weigering inhoudt om een deel van de verzochte documenten openbaar te maken en dat het gedurende de bezwaarprocedure alsnog verstrekken van deze documenten moet worden aangemerkt als een openbaarmaking in de zin van de Wob. Het geschil was gelet hierop inhoudelijk van aard. [appellant] heeft daarbij terecht gewezen op hetgeen de Afdeling heeft overwogen omtrent een vergelijkbaar geschil in haar uitspraak van 13 maart 2013 in zaak nr. 201205413/1/A3. Het standpunt van het college dat dit een andere zaak met andere feiten en omstandigheden betrof, die zodoende niet kan worden gelijkgesteld met de onderhavige zaak, kan niet worden gevolgd, nu ook in die zaak een in eerste instantie ontbrekend stuk in bezwaar alsnog openbaar is gemaakt. Zoals de Afdeling eveneens in haar uitspraak van 13 maart 2013 heeft overwogen, behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is in de voorliggende zaak niet gebleken. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college bij het toekennen van de proceskosten in bezwaar terecht in matigende zin van de categorie gemiddeld mocht afwijken.
Het betoog slaagt.
4.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient gelet op het vorenstaande te worden vernietigd. Hetgeen [appellant] heeft gesteld over een onbesproken gelaten beroepsgrond behoeft daarmee geen bespreking meer, omdat inmiddels een dwangsombeschikking is genomen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 9 juli 2012 ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking, in zoverre daarbij is nagelaten de wegingsfactor "gemiddeld" (1) in plaats van de factor "licht" (0,5) bij de toekenning van de omvang van de vergoeding in de proceskosten in bezwaar te hanteren. De Afdeling zal het besluit van 9 juli 2012 in zoverre vernietigen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 9 juli 2012.
4.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/5666;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft van 9 juli 2012, kenmerk 1233349, voor zover dit strekt tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar met de wegingsfactor "licht" (0,5);
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Delft tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre treedt in de plaats van het vernietigde onderdeel van het besluit van 9 juli 2012;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Delft tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Delft aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
97-797.