ECLI:NL:RVS:2013:1467

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201302682/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor kas en verwerkingsruimte in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland op 28 juni 2011 een bouwvergunning geweigerd aan [appellante] voor het plaatsen van een kas en verwerkingsruimte op een perceel in de gemeente Lansingerland. De aanvraag voor de bouwvergunning was ingediend op 31 augustus 2010, maar het college oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Overbuurtsche Polder'. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 2 februari 2012, heeft de rechtbank Rotterdam op 31 januari 2013 de uitspraak van het college bevestigd. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 28 augustus 2013 heeft [appellante], bijgestaan door haar advocaat, betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door haar ingediende gewijzigde bouwtekening geen wijziging van ondergeschikte aard betreft. [appellante] stelde dat het bouwplan slechts 180 graden was gedraaid en naar de achterzijde van het perceel was verplaatst, zonder dat de uiterlijke verschijningsvorm was veranderd. Het college daarentegen, stelde dat de wijzigingen substantieel waren en dat de gewijzigde tekening niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de wijzigingen in de bouwtekening, zoals de locatie en maatvoering, niet als ondergeschikt kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het college niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het bouwplan na wijziging als een wijziging van ondergeschikte aard zou worden beschouwd. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201302682/1/A1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd dan wel wonend te [woonplaats], gemeente Lansingerland (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2013 in zaak nr. 12/1185 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het college geweigerd aan [appellante] een bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een kas en verwerkingsruimte op het perceel aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Voogelaar-van der Lely, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het besluit van 28 juni 2011 ziet op een door [appellante] op 31 augustus 2010 ingediende aanvraag om bouwvergunning welke aanvraag voorziet in het bouwen van een kas ten behoeve van planten- en wormenteelt en overige agrarisch gelieerde bedrijvigheid. Niet in geschil is dat dit bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overbuurtsche Polder", nu het in strijd is met artikel 9, derde lid, onder c en e, van de planvoorschriften.
Op 23 augustus 2011 is door [appellante] een gewijzigde bouwtekening ingediend. Het college heeft zich in het besluit van 2 februari 2012 op het standpunt gesteld dat deze tekening geen wijziging van ondergeschikte aard betreft, nu de locatie, situering, maatvoering, interne indeling en de ontsluiting van de kas zijn gewijzigd ten opzichte van de bij de aanvraag van 31 augustus 2010 gevoegde tekening.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door haar ingediende gewijzigde tekening geen wijziging van ondergeschikte aard betreft. [appellante] voert hiertoe aan dat het bouwplan wat betreft de uiterlijke verschijningsvorm onveranderd is gebleven en dat het bouwplan slechts 180 graden is gedraaid en naar de achterzijde van het perceel is verplaatst. Daarnaast volgt volgens haar uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 1996 in zaak nr. H01.95.0649 (BR 1996/1004) dat het college verplicht was het bouwplan dusdanig te wijzigen dat daarmee wordt voldaan aan de bouwvoorschriften. Verder betoogt [appellante] dat het college het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij het bouwplan gedurende de onderhavige procedure kon wijzigen.
2.1. Anders dan [appellante] stelt valt de zaak in zaak nr. H01.95.0649 niet op een lijn te stellen met het onderhavige geval, nu in de voormelde uitspraak een aanvraag werd ingediend ter legalisering van een bouwwerk en het college wist dat de aanvraag niet overeenstemde met hetgeen beoogd was te legaliseren. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, zodat reeds om die reden uit de voormelde uitspraak niet kan worden afgeleid dat het college verplicht is het bouwplan dusdanig te wijzigen dat daarmee wordt voldaan aan de bouwvoorschriften.
In de uitspraak van 25 oktober 2006 in zaak nr. 200602133/1, heeft de Afdeling overwogen dat het college gerechtigd, en in bepaalde gevallen zelfs verplicht is, om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de bouwvergunning worden weggenomen. Daarbij zal het moeten gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard, waarvoor volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 10 december 2008 in zaak nr. 200801404/1; www.raadvanstate.nl) geen nieuwe bouwaanvraag is vereist.
Vaststaat dat in de op 23 augustus 2011 ingediende bouwtekening de locatie, situering, maatvoering van de kas en verwerkingsruimte zijn gewijzigd. Zoals ter zitting toegelicht door partijen is het bouwplan 180 graden gedraaid en is het bouwplan voorzien op een afstand van ongeveer 50 m van de Petuniaweg in plaats van 200 m. Daarnaast heeft de verwerkingsruimte in de op 31 augustus 2010 ingediende bouwtekening een oppervlakte van 6420 m2 en in de op 23 augustus 2011 ingediende tekening een oppervlakte van 6160 m2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat deze wijziging van het bouwplan, zowel op zichzelf beschouwd als afgezet tegen het totale bouwplan geen wijziging van ondergeschikte aard betreft met een geringe ruimtelijke uitstraling.
Het betoog faalt.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr. 200801122/1), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in het besluit van 28 juni 2011 niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat het na wijziging van het bouwplan een dergelijke wijziging zou aanmerken als een wijziging van ondergeschikte aard. De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat het college [appellante] in het besluit van 28 juni 2011 heeft gewezen op de punten waarop het oorspronkelijke bouwplan in strijd was met de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan en dat zij het bouwplan op die punten kon en of diende te wijzigen alvorens medewerking zou kunnen worden verleend aan verlening van de bouwvergunning.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
407-700.