201301862/1/R1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland,
en
de raad van de gemeente Zwartewaterland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft de raad het verzoek van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen waarin wordt voorzien in de mogelijkheid om een supermarkt te vestigen op het perceel [locatie] in Zwartsluis afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2011 heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 25 april 2013 heeft de raad het besluit op bezwaar van 15 september 2011 ingetrokken, het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 13 januari 2011 gedeeltelijk gegrond verklaard en dat besluit, met aanpassing van de motivering, in stand gelaten.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.G.J. van den Bergh, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door A.J. Boers en G. Stam, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
1.1. Het besluit van 25 april 2013 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Niet in geschil is dat [appellant] belang heeft bij een beoordeling van dat besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van [appellant] dan ook mede betrekking op het besluit van 25 april 2013.
Het besluit van 15 september 2011
2. Ingevolge artikel 6:19, zesde lid, van de Awb staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
2.1. Niet is gebleken dat [appellant] nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, voor zover gericht tegen het inmiddels ingetrokken besluit van 15 september 2011. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het besluit van 25 april 2013
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat zijn verzoek een supermarkt toe te laten op het bedrijventerrein Kranerweerd in strijd is met de Omgevingsverordening Overijssel. Subsidiair voert [appellant] aan dat, indien geoordeeld wordt dat zijn verzoek in strijd is met de Omgevingsverordening, de raad ontheffing van dit verbod kan vragen bij het college van gedeputeerde staten. De raad heeft dit ten onrechte niet onderkend.
Volgens [appellant] heeft de raad in vergelijkbare gevallen medewerking verleend aan verzoeken om het vestigen van een supermarkt op een bedrijventerrein, althans buiten het centrumgebied, mogelijk te maken. Door thans zijn verzoek af te wijzen handelt de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus [appellant].
3.1. Volgens de raad is de door [appellant] gewenste ontwikkeling in strijd met de Omgevingsverordening. Wat de door [appellant] aangehaalde situatie in Genemuiden betreft stelt de raad dat deze anders is, in die zin dat het daar een ontwikkeling betreft in de nabijheid van een bestaand detailhandelscentrum.
3.2. Ingevolge artikel 2.4.1, onder a, van de Omgevingsverordening wordt onder "stedelijke centra" verstaan: steden binnen de stedelijke netwerken Zwolle Kampen, Netwerkstad Twente en Stedendriehoek.
Ingevolge artikel 2.4.1, onder c, wordt onder "grootschalige detailhandel" verstaan: winkelformules met een zeer groot winkelvloeroppervlak dat (hoog-)frequent wordt bezocht en waarin een aanbod plaatsvindt van niet-volumineuze goederen.
Ingevolge artikel 2.4.3, eerste lid, voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in nieuwe grootschalige detailhandelsvestigingen wanneer de locatie gelegen is in of aansluit op bestaande binnensteden en winkelcentra. […].
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, eerste volzin, in bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen binnen de stedelijke centra een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, worden opgenomen ten behoeve van de vestiging van grootschalige detailhandel waarvoor in de binnensteden en wijkwinkelcentra geen ruimte gevonden kan worden.
Ingevolge artikel 7.1.1, eerste lid, kan het college van gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de bepalingen van de Omgevingsverordening voor zover dit is aangegeven en met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 7 van de verordening.
3.3. Niet in geschil is dat de supermarkt waarop het verzoek van [appellant] betrekking heeft grootschalige detailhandel betreft als bedoeld in artikel 2.4.1, onder c, van de Omgevingsverordening en dat Zwartsluis geen stedelijk centrum is als bedoeld in artikel 2.4.1, onder a, van de Omgevingsverordening.
3.4. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat het verzoek van [appellant] in strijd is met de Omgevingsverordening. Artikel 2.4.3, eerste lid, verzet zich tegen grootschalige detailhandel op het perceel [locatie]. De afstand tussen het perceel [locatie] en het centrum van Zwartsluis bedraagt ongeveer 800 m. Tussen het bedrijventerrein Kranerweerd waarop het perceel [locatie] is gesitueerd en het centrum ligt het Meppelerdiep alsook een woonwijk. Gelet hierop sluit de beoogde locatie voor de supermarkt niet aan op het centrum van Zwartsluis. Het perceel [locatie] sluit evenmin aan op een bestaand winkelcentrum. Het tweede lid van artikel 2.4.3 is in een geval als hier aan de orde niet van toepassing, omdat Zwartsluis geen stedelijk centrum is in de zin van de Omgevingsverordening.
Op grond van artikel 7.1.1 van de Omgevingsverordening kan het college van gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de bepalingen van de verordening in geval een specifieke bepaling voorziet in een dergelijke ontheffingsmogelijkheid. De Omgevingsverordening voorziet echter niet in een specifieke bepaling tot ontheffing van het bepaalde in artikel 2.4.3. De Omgevingsverordening voorziet evenmin in een algemene bevoegdheid om daarvan ontheffing te verlenen. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het vaststellen van het door [appellant] gewenste bestemmingsplan voor hem niet mogelijk was.
3.5. Wat het beroep op het gelijkheidsbeginsel betreft oordeelt de Afdeling als volgt. Ook indien [appellant] gevolgd zou worden in zijn standpunt dat de raad in andere vergelijkbare gevallen medewerking heeft verleend aan een supermarkt op een bedrijventerrein, althans op een locatie buiten het centrumgebied, zou dat niet kunnen leiden tot de verplichting van de raad om, in weerwil van de omstandigheid dat het verzoek in strijd is met de Omgevingsverordening, een supermarkt toe te laten op het perceel [locatie].
3.6. Uit hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen volgt dat de raad het verzoek van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen waarin wordt voorzien in de mogelijkheid om een supermarkt te vestigen op het perceel [locatie], terecht heeft afgewezen.
4. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
5. Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 25 april 2013 is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Zwartewaterland van 15 september 2011 waarbij het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2011 tot het afwijzen van het verzoek om een bestemmingsplan vast te stellen ten behoeve van de vestiging van een supermarkt op het perceel [locatie] in Zwartsluis, ongegrond is verklaard;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Zwartewaterland van 25 april 2013, waarbij het besluit op bezwaar van 15 september 2011 is ingetrokken, het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 13 januari 2011 gedeeltelijk gegrond is verklaard en dat besluit, met aanpassing van de motivering in stand is gelaten, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
91-739