ECLI:NL:RVS:2013:1452

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201212068/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Rijksweg I vastgesteld door de raad van de gemeente Barneveld

Op 20 november 2012 heeft de raad van de gemeente Barneveld het bestemmingsplan "Rijksweg I" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een appellant, wonend te Voorthuizen, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 6 september 2013. De appellant betoogt dat het voorziene bedrijfsgebouw niet past in het landelijk gebied en dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bouw nu wel passend is. Hij verwijst naar eerdere besluiten en het functieveranderingsbeleid, dat volgens hem niet correct is toegepast. De raad stelt echter dat de ontwikkeling passend is en dat het Streekplan geen belemmeringen oplegt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de beroepsgronden van de appellant niet slagen. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.

Uitspraak

201212068/1/R2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
en
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Rijksweg I" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant], [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2013, waar [appellant] en [belanghebbende C] en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.C. de Kruijf, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn [belanghebbende B] en anderen, vertegenwoordigd door mr. dr. M. Klijnstra en mr. J.B. Heslinga, beiden advocaat te Amsterdam, als partijen daar gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de bouw van een bedrijfsgebouw ten behoeve van een automotorenrevisiebedrijf aan de [locatie] te Voorthuizen (hierna: het perceel). Daartoe is in het plan aan het perceel de bestemming "Bedrijf-Niet agrarisch" met de aanduiding ‘garage’ met de specificatie ‘reparatie van specifieke auto-onderdelen’ en de aanduiding milieucategorie 2 toegekend. Met het oog op een inpassing van het bedrijfsgebouw is aan een deel van het perceel de bestemming "Groen" toegekend.
3. [appellant] betoogt dat het voorziene bedrijfsgebouw niet past in het landelijk gebied. In dit verband voert [appellant] aan dat de raad terugkomt op zijn eerdere besluit het plan niet vast te stellen, omdat het plan niet passend werd geacht in het landelijk gebied. Volgens [appellant] heeft de raad in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat de voorziene bouwmogelijkheid nu wel passend kan worden geacht binnen het landelijk gebied.
Voorts betoogt [appellant] dat de ‘Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten’ van 4 april 2008 (hierna: het functieveranderingsbeleid) onterecht is toegepast. Hiertoe betoogt hij dat het provinciale Streekplan aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat. Hiertoe wijst hij erop dat in het functieveranderingsbeleid wordt verwezen naar de doelen voor functieverandering die in het Streekplan zijn opgenomen. Volgens [appellant] zijn de in het plan voorziene ontwikkelingen niet in overeenstemming met die doelen. Ook wijst hij er in dit verband op dat ten onrechte een in het plangebied aanwezig karakteristiek gebouw is gesloopt en dat de oppervlakte daarvan in het kader van het functieveranderingsbeleid ten onrechte is meegeteld.
Verder betoogt [appellant] dat het plan in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie en het ‘Convenant bedrijventerreinen 2010-2020’ van 27 november 2009 (hierna: het convenant) tussen Rijk, provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Ook betoogt hij dat de situering van het voorziene bedrijfsgebouw op een afstand van ongeveer 30 meter met de ingang richting zijn woning leidt tot geluidsoverlast en aantasting van het uitzicht. In dit kader heeft volgens [appellant] een onzorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden.
Voorts betoogt [appellant] dat volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) voor de bedrijfsactiviteiten een hogere milieucategorie geldt dan de in de planregels opgenomen milieucategorie 2, nu de bedrijfsactiviteiten niet overeenkomen met de aanduiding ‘garage’ met als specificatie ‘reparatie van specifieke auto-onderdelen’.
3.1. De raad stelt dat de voorziene ontwikkeling passend is in de omgeving en dat het Streekplan niet in de weg staat aan de in het plan voorziene ontwikkelingen.
3.2. Het Streekplan maakt het mogelijk dat met een door het college van gedeputeerde staten geaccordeerde regionale beleidsinvulling voor functieverandering van het Streekplan wordt afgeweken. Ter zitting is toegelicht dat het functieveranderingsbeleid een dergelijke geaccordeerde uitzondering op het Streekplan behelst. Dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet op elk punt in overeenstemming zijn met de in het Streekplan opgenomen doelen voor functieverandering, wat daar ook van zij, behoeft dan ook niet te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, nu daarop in het functieveranderingsbeleid met instemming van het college van gedeputeerde staten een uitzondering is gemaakt. Het betoog faalt.
3.3. Ingevolge het functieveranderingsbeleid is de sloopverplichting niet van toepassing op bebouwing met karakteristieke en/of cultuurhistorische waarden; deze bebouwing wordt echter wel meegeteld bij de berekening van het terug te bouwen oppervlak.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot het voorheen in het plangebied aanwezige karakteristieke gebouw geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het functieveranderingsbeleid daarop niet van toepassing is, nu dit gebouw ten tijde van de sloop daarvan geen bijzondere bescherming genoot en voor de sloop een vergunning is verleend. De oppervlakte van deze voormalige agrarische bedrijfsbebouwing mocht derhalve worden meegeteld in het kader van het functieveranderingsbeleid.
Het betoog faalt.
3.4. De voorzitter heeft in zijn uitspraak van 24 mei 2013 op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (zaak nr. 201212068/3/R2) de overige bezwaren inhoudelijk behandeld en is op grond van de in die uitspraak opgenomen overwegingen tot een voorlopig rechtmatigheidsoordeel gekomen. De Afdeling ziet in hetgeen in de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gebracht geen grond om tot een ander oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit te komen dan de voorzitter in de uitspraak van 24 mei 2013. Deze beroepsgronden falen dan ook.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
159-726