ECLI:NL:RVS:2013:1446

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201211471/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Duizel' en de rechtsgeldigheid van de bestemming 'Tuin'

Op 9 oktober 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de raad van de gemeente Eersel over het bestemmingsplan 'Kom Duizel'. Het geschil ontstond naar aanleiding van de vaststelling van dit bestemmingsplan op 27 september 2012, waarbij de raad de bestemming 'Tuin' had toegekend aan een perceel waar de appellant twee woningen wilde bouwen. De appellant stelde dat de raad ten onrechte deze bestemming had gekozen, aangezien het perceel eerder onder een ander bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakte. Hij voerde aan dat de geurcontour van een nabijgelegen agrarisch bedrijf, dat recentelijk was verplaatst, geen belemmering meer vormde voor woningbouw. De raad betwistte echter dat er toezeggingen waren gedaan over woningbouw en stelde dat er geen behoefte was aan extra woningen in de kern Duizel.

De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat er verwachtingen waren gewekt over woningbouw op het perceel, en de raad had voldoende argumenten om de bestemming 'Tuin' te handhaven. De Afdeling verwierp ook de stelling van de appellant dat er nieuwe argumenten waren ingediend die de besluitvorming onzorgvuldig maakten. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201211471/1/R3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Duizel" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door H. Borrenbergs en B. Joosten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologisch regime voor de kern Duizel.
3. [appellant], die op het perceel ten noorden van de [locatie] te Duizel (hierna: het perceel) twee woningen wil bouwen, betoogt dat de raad in het plan ten onrechte de bestemming "Tuin" heeft toegekend aan dat perceel. Hij voert daartoe aan dat het perceel onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Duizel 2001" eveneens een tuinbestemming had en dat het niet was toegestaan om aldaar woningbouw te realiseren vanwege de geurcontour van een nabij gelegen agrarisch bedrijf. Dit bedrijf is recentelijk verplaatst, zodat volgens [appellant] evenbedoelde woningbouw thans wel mogelijk is. Dat het huidige planologische regime de door hem beoogde woningbouw niet toestaat, is gelet op eerdere toezeggingen van en afspraken met het gemeentelijk bestuur in strijd met het vertrouwensbeginsel, zo stelt [appellant].
3.1. De raad bestrijdt dat toezeggingen zijn gedaan en afspraken zijn gemaakt over woningbouw op het perceel. De raad merkt op dat [appellant] in de inspraakprocedure inzake het voorontwerpbestemmingsplan "Kom Duizel 2001" een inspraakreactie heeft ingediend. Daarop is destijds aan [appellant] medegedeeld dat in beginsel geen bezwaren bestonden tegen de bouw van woningen op het perceel, maar dat uit milieuoogpunt geen medewerking in het vooruitzicht kon worden gesteld vanwege de geurcontour van een nabij gelegen agrarisch bedrijf. Voorts stelt de raad dat geen afspraken zijn gemaakt met [appellant] over woningbouw op zijn perceel.
3.2. Bij brief van 25 april 2001 van het college van burgemeester en wethouders is aan [appellant] een eindverslag van de inspraakprocedure inzake het voorontwerpbestemmingslan "Kom Duizel 2001" toegezonden. In dat verslag staat naar aanleiding van de inspraakreactie van [appellant] dat geen medewerking zal worden verleend aan woningbouw op het perceel in verband met de geurcontour van een nabijgelegen agrarisch bedrijf. Voorts wordt vermeld dat evenmin aanleiding bestaat om een wijzigingsbevoegdheid voor de bouw van woningen in het plan op te nemen, aangezien de mogelijkheid tot bouwen zich naar verwachting niet binnen de planperiode zal voordoen.
Bij brief van 19 november 2009 van het college is naar aanleiding van een verzoek van [appellant] om herziening van het op dat moment geldende bestemmingsplan aan hem medegedeeld dat op basis van volkshuisvestelijke argumenten geen medewerking kan worden verleend aan zijn verzoek. Het college heeft toegelicht dat is voorzien in de woningbouwbehoefte tot 2025 en dat geen behoefte bestaat aan extra woningen.
In een gespreksnotitie van een vergadering van 4 maart 2010 met vertegenwoordigers van de gemeente, opgesteld door Jonkers Advies in opdracht van [appellant], wordt herhaald dat van de zijde van de gemeente geen medewerking zal worden verleend aan woningbouw op het perceel van [appellant]. Voorts staat daarin dat de vertegenwoordigers van de gemeente geen toezegging aan [appellant] kunnen doen over de mogelijkheid tot woningbouw op zijn perceel.
Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de door hem beoogde woningbouw zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt daarnaast dat het standpunt van de raad dat er voldoende capaciteit voor het woningbouwprogramma in Duizel bestaat en dat er geen ruimte is voor meer woningbouw hem niet kan worden tegengeworpen, nu uit het besluit van 30 oktober 2012 van het college volgt dat op basis van een nieuwe provinciale woningbouwprognose meer woningen mogen worden gebouwd. [appellant] stelt dat het plan om die reden ten onrechte niet voorziet in een mogelijkheid om door hem gewenste woningen te bouwen.
4.1. Voor zover de beroepsgrond zich richt tegen het besluit van 30 oktober 2012 overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een omstandigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze omstandigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geen behoefte bestond aan nieuwe woningbouwlocaties buiten de locaties waarop al kon worden gebouwd. De wijzigingsbevoegdheden voor de bouw van woningen in het plan zijn overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met het perceel Hoek 3, waarop wel woningbouw is toegestaan, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat die situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat dat het daar woningbouw betreft in het kader van de zogenoemde ruimte voor ruimte-regeling. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de raad wisselende argumenten inneemt, waardoor het plan niet hoeft te voorzien in een mogelijkheid om de door [appellant] beoogde woningen te bouwen. Hij voert daartoe aan dat de raad in de zienswijzeprocedure een nieuw argument naar voren heeft gebracht. Dit argument, inhoudende dat de bestemming "Tuin" bijdraagt aan een zachte overgang richting het buitengebied, is volgens [appellant] onjuist.
5.1. In de nota van boordeling van inspraakreacties van januari 2011 op het voorontwerpplan heeft de raad zich naar aanleiding van een inspraakreactie van [appellant] op het standpunt gesteld dat de tuinbestemming op zijn perceel bijdraagt aan een zachte en landschappelijke overgang naar het buitengebied. Het mogelijk maken van bebouwing op het perceel levert in dat opzicht geen verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op, aldus de raad.
In de zienswijzennota van juli 2012 heeft de raad dit standpunt naar aanleiding de door [appellant] ingediende zienswijze herhaald.
Naast de in 4.1 besproken beperkingen in het woningbouwprogramma, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het ook uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk is om op het perceel van [appellant] woningbouw toe te laten. De raad heeft in dit verband verklaard dat de groene elementen in de kern Duizel een belangrijke rol spelen in de ruimtelijke structuur en beleving van de kern. Daarnaast heeft de raad ook het omringende landschap en de overgangen tussen kern en landschap van belang geacht. Op een aantal locaties in Duizel grenzen de achter- of zijtuinen van woningen aan het buitengebied. In deze stroken heeft de raad het realiseren van bebouwing niet wenselijk geacht. Deze locaties zijn daarom voorzien van de bestemming "Tuin".
Naar het oordeel van de Afdeling kan hieruit niet worden afgeleid dat de raad terzake zonder aanleiding zodanig wisselende standpunten heeft ingenomen dat de besluitvorming onzorgvuldig is. Voorts acht de Afdeling het door de raad ingenomen standpunt niet onredelijk. Hierbij is van belang dat de bestemming "Tuin" op het perceel van [appellant] in ruimtelijk opzicht bijdraagt aan een geleidelijke overgang van de kern Duizel naar het aangrenzende buitengebied.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
408.