ECLI:NL:RVS:2013:1433

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201209506/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd afgewezen op 19 september 2011, waarna het bezwaar van [appellant] op 9 januari 2012 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing op 21 augustus 2012, waarna [appellant] in hoger beroep ging. De staatssecretaris voerde aan dat [appellant] geen belang had bij de behandeling van het hoger beroep, omdat hij niet meer werkzaam was als pakketbezorger, de functie waarvoor de VOG was aangevraagd. Echter, [appellant] verklaarde dat hij weer aan de slag kon zodra hij de VOG had verkregen, wat zijn belang bij de beoordeling bevestigde.

De staatssecretaris baseerde zijn besluit op justitiële gegevens die in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) waren opgenomen, waaruit bleek dat [appellant] in het verleden was veroordeeld voor zedendelicten. De staatssecretaris stelde dat deze veroordelingen een risico voor de samenleving met zich meebrachten, vooral gezien de aard van de functie van pakketbezorger, waarbij [appellant] toegang zou krijgen tot de persoonlijke leefomgeving van anderen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat het risico voor de samenleving niet voldoende was afgenomen om de VOG te rechtvaardigen, ondanks de positieve veranderingen in het leven van [appellant].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de VOG te weigeren. De rechtbank had terecht overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico's zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij het verkrijgen van de VOG. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201209506/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 augustus 2012 in zaak nr. 12/161 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2011 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2012, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.A. Oomen, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, is verschenen.
Overwegingen
1. De staatssecretaris betoogt dat [appellant] geen belang heeft bij de behandeling van zijn hoger beroep, omdat hij niet meer als pakketbezorger bij Iederz Business Post werkzaam is, de functie waarvoor de VOG is aangevraagd.
1.1. Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellant] verklaard dat hij weer bij Iederz Business Post aan de slag kan, zodra hij een VOG heeft verkregen. Derhalve heeft [appellant] belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.
2. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP en IVB 2011 (Stcr. 15 juli 2011, nr. 12842, hierna: de Beleidsregels) ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt, indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden, zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: zedendelicten).
Ingevolge paragraaf 3.2 wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium is de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor een VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.2 toetst de minister of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie, taak dan wel bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderscheid gemaakt in risico's voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico's nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van een aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2.4 bepaalt de relatie tussen het justitiële gegeven en de functie, taak dan wel bezigheid die de aanvrager gaat vervullen, of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak dan wel bezigheid. Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt ook beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie, taak dan wel bezigheid een gezags- of afhankelijkheidsrelatie bestaat. Op basis van de plaats waar de werkzaamheden worden verricht dan wel de omstandigheid dat voor de functie, taak dan wel bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd een gezags- of afhankelijkheidsrelatie bestaat, geldt een verscherpt toetsingskader en wordt in ieder geval uitgegaan van het bestaan van een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie, taak dan wel bezigheid indien de aanvrager in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels eenmaal is veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Volgens paragraaf 3.3.2 bestaat bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer het een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie betreft of wanneer op grond van de locatie een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. De VOG kan enkel dan worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Volgens de inleiding van de op grond van paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels vastgestelde screeningsprofielen wordt hierin weergegeven welke risico’s zich kunnen voordoen. Deze opsomming is niet limitatief, zodat het mogelijk is dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied van het algemene screeningsprofiel of in het specifieke screeningsprofiel, aldus die inleiding.
Het screeningsprofiel ‘proces’ omvat onder meer het bezorgen van post en pakketten. Bij dit vervoer bestaat het gevaar van diefstal, verduistering en verkeers(gerelateerde) delicten. Ook in de risicogebieden ‘goederen’ en ‘geld’ worden primair diefstal en verduistering als risico’s genoemd.
3. De staatssecretaris heeft aan het besluit van 9 januari 2012 ten grondslag gelegd dat in het JDS is opgenomen dat [appellant] op 10 juli 2007 is veroordeeld wegens ontucht met een wilsonbekwame, meermalen gepleegd (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht) en drie gevallen van ontucht met misbruik van gezag, meermalen gepleegd (artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht), tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. Deze uitspraak is op 25 juli 2007 onherroepelijk geworden. Een zedendelict, indien herhaald in de door [appellant] beoogde functie, medewerker pakketservice, vormt een risico voor de veiligheid van personen bij wie hij aan de deur komt. De werkzaamheden van een medewerker pakketservice richten zich voornamelijk op het aanbieden van pakketten bij personen aan huis, waardoor hij sneller toegang zal krijgen tot de persoonlijke leefomgeving. Derhalve mag van een medewerker pakketservice worden verwacht dat deze zich onthoudt van het plegen van strafbare feiten die inbreuk maken op de persoonlijke integriteit. Gelet op de veroordeling van [appellant] wegens zedendelicten bestaat een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, aldus de staatssecretaris.
Voorts heeft de staatssecretaris aan het besluit ten grondslag gelegd dat het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG niet opweegt tegen het risico voor de samenleving daarbij. De veroordeling betreft vier strafbare feiten die alle op een ander moment zijn gepleegd. Deze feiten zijn [appellant], gelet op de hoogte van de straf, zwaar aangerekend. Hieruit volgt dat het gaat om ernstige vergrijpen. Voorts zijn deze feiten gepleegd op volwassen leeftijd en is sinds de veroordeling nog niet genoeg tijd verstreken om de belangenafweging in het voordeel van [appellant] uit te laten vallen, aldus de staatssecretaris.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet wordt voldaan aan het objectieve criterium. Hij voert hiertoe aan dat geen relatie bestaat tussen het justitiële gegeven dat over hem in het JDS is opgenomen en de toekomstige functie. Hij is veroordeeld voor een zedendelict. Er is derhalve geen gevaar voor diefstal en verduistering, de in de risicogebieden ‘geld’, ‘goederen’ en ‘proces’ genoemde risico’s.
Tevens voert [appellant] aan dat in de gewenste functie van medewerker pakketservice geen gezagsuitoefening dan wel een afhankelijkheidsrelatie bestaat. Daarbij wordt altijd gewerkt in tweetallen, betreft het een voordeurservice en komt hij in de functie niet in direct contact met kwetsbare groeperingen, zoals minderjarigen of wilsonbekwamen. Het risico voor de samenleving is derhalve nihil dan wel zeer beperkt.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris geen behoorlijke belangenafweging heeft gemaakt. De verstreken tijd sinds zijn aanvraag dient te worden meegewogen in de beoordeling. Voorts heeft hij zijn leven ten goede gekeerd en zijn omgeving en de reclassering zijn zeer positief over hem, aldus [appellant].
4.1. De staatssecretaris heeft in het besluit van 9 januari 2012 terecht vastgesteld dat de in de screeningsprofielen genoemde opsomming van risico’s niet limitatief is. Dit betekent dat het mogelijk is dat een VOG ook wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet is vermeld in het specifieke screeningsprofiel, indien dit gegeven relevant is voor de specifieke taak of bezigheid waarvoor een VOG wordt aangevraagd.
Als medewerker pakketservice zal [appellant] pakketten bij mensen aan de voordeur bezorgen. De staatssecretaris heeft ervan mogen uitgaan dat mensen hem daardoor sneller toegang zullen verlenen tot hun persoonlijke leefomgeving. Hij heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van een medewerker pakketservice daarom mag worden verwacht dat hij een betrouwbaar persoon is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat bij een herhaling van de door [appellant] gepleegde zedendelicten in de uitoefening van de door hem beoogde functie een risico ontstaat voor de veiligheid van de samenleving. Het ontbreken van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie maakt niet dat geen risico voor de samenleving bestaat. Hetgeen [appellant] stelt over de omstandigheid dat hij nooit alleen werkt, kan evenmin leiden tot het oordeel dat geen risico bestaat voor de veiligheid van personen. Uit de verklaring van Iederz over haar werkwijze volgt dat op iedere route een (tijdelijke) bijrijder kan worden geplaatst. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hieruit volgt dat niet is uit te sluiten dat [appellant] op enig moment de werkzaamheden van pakketbezorger alleen zal uitvoeren. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich gelet op de ernst van de delicten, de omstandigheid dat [appellant] meerderjarig was ten tijde van het begaan van de strafbare feiten en gelet op de ten tijde van het besluit van 9 januari 2012 verstreken tijd sinds de veroordeling, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico voor de samenleving niet voldoende was afgenomen om afgifte van de VOG te rechtvaardigen. Dat [appellant] zijn leven ten goede heeft gekeerd en zijn omgeving zeer positief over hem is, kan niet leiden tot een ander oordeel. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat meer gewicht toekomt aan het belang van de samenleving bij bescherming tegen de geconstateerde risico’s, dan aan het belang van [appellant] bij de verkrijging van de VOG, nu hij betrekkelijk recent en meermalen met justitie in aanraking is gekomen wegens ernstige strafbare feiten, die niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
176-773.