201207903/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Welzijn Putten (hierna: SWP), gevestigd te Putten,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 juli 2012 in zaak nr. 11/1342 in het geding tussen:
SWP
en
het college van burgemeester en wethouders van Putten.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft het college geweigerd aan de Stichting Welzijn Ouderen Putten (hierna: SWOP), de rechtsvoorganger van SWP, een vergunning te verlenen voor het gebruik van een uitweg met rolpoort naar de Harderwijkerstraat ten behoeve van het perceel Harderwijkerstraat 19 te Putten.
Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft het college het door SWOP daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 27 mei 2010 herroepen, voor zover dit betrekking heeft op de weigering om een uitwegvergunning te verlenen voor het gebruik van een rolpoort.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college opnieuw besluitend de gevraagde uitwegvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 4 juli 2012 heeft de rechtbank het door SWP tegen het besluit van 15 mei 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft SWP hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft een reactie ingediend.
SWP heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2013, waar SWP, vertegenwoordigd door [ voorzitter] van het bestuur van SWP en mr. L. van Geest en mr. C.W. Kniestedt, advocaten te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J. Vooren, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. R.T.M. Lagerweij, advocaat te Tilburg, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1.5.3, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de APV) is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg, een uitweg te hebben naar de weg en/of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg.
2. SWP heeft de uitwegvergunning voor het gebruik van een uitweg met rolpoort aangevraagd omdat volgens haar de huidige ontsluiting van het perceel via de Brinkstraat wegens beperkte manoeuvreerruimte voor invalidebusjes, taxibusjes en busjes van toeleveranciers bij de ingang van SWP problematisch is.
3. SWP betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg in geding is en dat dat belang zwaarder dient te wegen dan het belang van SWP bij de uitweg. Daartoe voert zij aan dat de vrees van het college dat de uitweg ook door andere dan bedoelde busjes zal worden gebruikt, ongegrond is en aan de vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden. Voorts voert SWP aan dat de verkeersveiligheid niet aan de orde is omdat de uitweg alleen voor het verlaten van het terrein zal worden gebruikt, geen zichtbelemmerende objecten ter plaatse aanwezig zijn en de bestuurders die van de uitweg gebruik zullen maken hoofdzakelijk beroepschauffeurs zullen zijn. Ten slotte voert SWP aan dat het college zijn bevoegdheid uit de APV voor een ander doel heeft aangewend dan waarvoor deze is gegeven.
3.1. SWP heeft geen stukken overgelegd, bijvoorbeeld een eerder verleende vergunning, waarmee zij heeft aangetoond dat de uitweg naar de Harderwijkerstraat reeds decennialang bestaat. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de gevraagde uitweg een vergunning is vereist.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen is het verlenen van een uitwegvergunning een discretionaire bevoegdheid. Bij de beoordeling of het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg, bedoeld in artikel 2.1.5.3, derde lid, van de APV, door de uitweg in geding komt, komt het college beoordelingsvrijheid toe. Die beoordeling dient door de rechter terughoudend te worden getoetst en naar de situatie ten tijde van de besluitvorming. Indien het college dit belang aanwezig acht, dient het onder afweging van alle betrokken belangen, te beoordelen of dat reden is de vergunning te weigeren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201101018/1; www.raadvanstate.nl).
De Harderwijkerstraat is, naar niet in geschil is, een van de twee uitvalswegen en een van de drukste wegen in de bebouwde kom van Putten. Deze weg wordt behalve door auto’s ook gebruikt door fietsers, vooral middelbare scholieren. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college daarom terecht het belang als bedoeld in artikel 2.1.5.3, derde lid, aanhef en onder b, van de APV aan de orde heeft geacht. Dat de uitweg alleen voor het verlaten van het terrein zal worden gebruikt, geen het zichtbelemmerende objecten ter plaatse aanwezig zijn en bestuurders die van de uitweg gebruik zullen maken hoofdzakelijk beroepschauffeurs zijn, zoals SWP heeft aangevoerd, maakt dat niet anders.
Bij de belangenafweging heeft het college betrokken dat bij de uitbreiding van het gebouw in 1998 de afspraak is gemaakt dat de poort niet zou worden gebruikt door bezoekers van de voorgangster van SWP. Aan de gronden van het perceel Harderwijkerstraat 19 is de nadere bestemming "multicultureel centrum (mc)" toegekend. Binnen die bestemming en de bestaande bebouwing zijn gedurende de dag tot laat in de avond activiteiten mogelijk. Het college heeft voorts in acht genomen dat SWP recent haar activiteiten heeft uitgebreid en zich niet alleen op ouderenzorg maar op welzijnstaken in het algemeen richt, zodat de verwachting is gerechtvaardigd dat meer voertuigen via de rolpoort het perceel zullen verlaten dan thans wordt voorzien. Die toename van verkeersbewegingen zal volgens het college de veiligheid en doelmatigheid van de Harderwijkerstraat niet ten goede komen. In wat SWP heeft aangevoerd over de bediening van de rolpoort vanuit haar gebouw en de mogelijkheid om voorwaarden in de vergunning op te nemen over het aantal verkeersbewegingen, ziet de Afdeling, gegeven de vraag of handhaving daarvan in voldoende mate mogelijk is, geen grond voor het oordeel, dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het college heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van SWP bij de uitweg niet groot is, omdat reeds een uitwegmogelijkheid bestaat via de Brinkstraat.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van SWP bij de gevraagde uitweg.
In hetgeen SWP heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zijn bevoegdheid om de uitwegvergunning te weigeren oneigenlijk heeft gebruikt.
Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient voor zover aangevallen te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
290.