ECLI:NL:RVS:2013:1420

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
201205550/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Boendermakerhof vastgesteld door de raad van de gemeente Bergen

Op 12 april 2012 heeft de raad van de gemeente Bergen het bestemmingsplan "Boendermakerhof" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen, wonend te Bergen, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is ter zitting behandeld op 28 november 2012. De appellanten waren vertegenwoordigd door mr. L.T. van Eyck van Heslinga, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door drs. L.T.M. Koken en mr. P.J.M. Hink. Tijdens de zitting is ook de stichting Woningstichting Kennemer Wonen vertegenwoordigd door F. de Wit aanwezig geweest.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 6 februari 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin de raad werd opgedragen om binnen zestien weken de gebreken in het besluit van 12 april 2012 te herstellen. De termijn werd later verlengd tot 15 juli 2013. Op 2 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw, gewijzigd vastgesteld. De appellanten hebben hun zienswijze over dit nieuwe besluit naar voren gebracht, maar de Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep van de appellanten ook betrekking heeft op het besluit van 2 juli 2013, omdat dit besluit een wijziging van het eerdere besluit betreft. De Afdeling heeft de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen erkend, maar heeft ook vastgesteld dat het eerdere besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid. De Afdeling heeft het beroep tegen het besluit van 12 april 2012 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen het besluit van 2 juli 2013 ongegrond werd verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

201205550/1/R1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Bergen,
en
de raad van de gemeente Bergen, NH,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Boendermakerhof" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door drs. L.T.M. Koken mr. P.J.M. Hink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is de stichting Woningstichting Kennemer Wonen, vertegenwoordigd door F. de Wit, ter zitting verschenen.
Bij de tussenuitspraak van 6 februari 2013, nr. 201205550/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 12 april 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij beschikking van 29 mei 2013, nr. 201205550/1/T2/R1, heeft de Afdeling de in de tussenuitspraak gestelde termijn verlengd tot 15 juli 2013.
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Boendermakerhof" opnieuw, gewijzigd vastgesteld.
[appellant] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het besluit van 2 juli 2013 naar voren te brengen. [appellant] en anderen hebben daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
1.1. De Afdeling merkt het besluit van 2 juli 2013, waarbij het bestemmingsplan "Boendermakerhof" opnieuw, gewijzigd is vastgesteld aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Niet in geschil is dat [appellant] en anderen belang hebben bij de beoordeling van dat besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is het beroep van [appellant] en anderen dan ook van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 2 juli 2013.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 12 april 2012 in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, voor zover is voorzien in een aanduiding voor een maximale bouwhoogte van 6 m ter plaatse van een strook van 2 m breed in noordelijke richting, gemeten vanaf de zuidelijke grens van het zuidelijke plandeel met de bestemming "Wonen - 1". Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het besluit van 12 april 2012 op dit punt dient te worden vernietigd.
Voorts heeft de Afdeling overwogen dat niet duidelijk is of het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen, zodat het besluit van 12 april 2012 wat betreft de behoefte aan parkeerplaatsen in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering berust.
Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het besluit van 12 april 2012 ook voor het overige dient te worden vernietigd.
4. Bij de tussenuitspraak van 6 februari 2013 heeft de Afdeling de raad opgedragen om:
- met inachtneming van overweging 4.2 de planregeling voor de bebouwing in het zuidelijke plandeel zodanig aan te passen dat de maximale bouwhoogte over een lengte van 2 m vanaf de zuidelijke grens van het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" wordt teruggebracht naar 4 m. Daarbij dient de raad te beoordelen of er aanleiding is beperkingen op te nemen ten aanzien van de mogelijkheden die ontstaan indien de gevel op de eerste verdieping 2 m wordt teruggebracht;
- met inachtneming van overweging 9.2 te motiveren en gedetailleerd aan te geven welke parkeerbehoefte de voorziene bebouwing in het plangebied genereert, hoeveel parkeerplaatsen daarvoor beschikbaar zijn en hoeveel parkeerplaatsen in het plangebied worden toegerekend aan de 8 woningen die westelijk van het plangebied zijn gelegen, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
5. De beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen het besluit van 12 april 2012 worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 2 juli 2013. Voor zover die beroepsgronden niet hebben geleid tot een opdracht aan de raad in de tussenuitspraak ziet de Afdeling geen aanleiding in het kader van de toetsing van het besluit van 2 juli 2013 anders te oordelen dan in het kader van de toetsing van het besluit van 12 april 2012, die in de tussenuitspraak heeft plaatsgevonden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het plan in zoverre niet is gewijzigd.
De Afdeling leidt uit het niet indienen van een zienswijze tegen de regeling in het besluit van 2 juli 2013 voor de bebouwing in het zuidelijke plandeel af dat [appellant] en anderen daartegen geen bezwaren hebben.
6. [appellant] en anderen hebben in hun zienswijze aangevoerd dat de raad er ten onrechte voor heeft gekozen om het plangebied te vergroten met gronden die zijn gelegen tussen het oorspronkelijke plangebied en de Loudelsweg. Zij stellen dat derden hierdoor worden geschaad omdat wat betreft de uitbreiding van het plangebied geen bestemmingsplanprocedure is gevoerd.
6.1. Het plangebied zoals vastgesteld bij het besluit van 2 juli 2013 omvat het oorspronkelijke plangebied alsmede een strook van 21 m bij 11 m tussen het oorspronkelijke plangebied en de Loudelsweg. Deze strook heeft de bestemming "Verkeer". Deze bestemming komt overeen met de bestemming in het voorgaande bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid". In de strook is een deel van de weg Klokketuinen gelegen.
6.2. In de tussenuitspraak is overwogen dat bij wijziging van het besluit geen toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Hierbij is ervan uitgegaan dat teneinde gevolg te geven aan de tussenuitspraak het plan niet zodanig behoefde te worden gewijzigd dat daardoor sprake zou zijn van een wezenlijk ander plan.
Gezien de aard en omvang van de wijziging van het plangebied ten gevolge van het besluit van 2 juli 2013 is er geen sprake van een wezenlijk ander plan. De raad behoefde derhalve de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb niet toe te passen op de voorbereiding van het besluit van 2 juli 2013.
7. [appellant] en anderen hebben voorts aangevoerd, dat de raad door het plangebied te vergroten ten onrechte parkeerplaatsen aan de Klokketuinen die feitelijk in gebruik zijn bij bewoners van de Loudelsweg, heeft betrokken in de berekening van het aantal beschikbare parkeerplaatsen. Verder hebben zij aangevoerd dat bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de sloop van 26 woningen, terwijl in de plantoelichting in de paragrafen over luchtkwaliteit en wegverkeer is vermeld dat 25 woningen zullen worden gesloopt.
7.1. De raad is er bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen van uitgegaan dat aan de Klokketuinen in de strook tussen het oorspronkelijke plangebied en de Loudelsweg ruimte is voor drie parkeerplaatsen. Gezien de situering van deze strook ten opzichte van de Loudelsweg en in aanmerking genomen de situering van de bebouwing aan de Loudelsweg ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de desbetreffende parkeerplaatsen ten onrechte heeft meegenomen in de berekening van de parkeerbehoefte.
Wat betreft het aantal te slopen woningen ziet de Afdeling mede gezien de plankaart van het voorgaande bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een onjuist aantal te slopen woningen. Dat in de plantoelichting die op zichzelf niet bindend is, bij een ander onderwerp is uitgegaan van 25 in plaats van 26 te slopen woningen leidt niet tot een ander oordeel.
De Afdeling stelt voorts vast dat [appellant] en anderen de overige uitgangspunten van de berekening van de parkeerbehoefte die ten grondslag liggen aan het besluit van 2 juli 2013, niet hebben bestreden.
In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen nadelige gevolgen voor de parkeerbehoefte tot gevolg heeft.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit van 2 juli 2013 ongegrond.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen (NH) van 12 april 2012 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergen (NH) van 12 april 2012;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen (NH) van 2 juli 2013 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Bergen (NH) tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.210,72 (zegge: twaalfhonderdtien euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 1.180,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Bergen (NH) aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
191.