201301592/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2013 in zaak nr. 12/2017 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op € 202,00.
Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2013, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, sub b onder 5˚, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) zoals die gold ten tijde van belang, is de partner van de belanghebbende degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA), en in een aan het berekeningsjaar voorafgaand kalenderjaar partner van de belanghebbende was.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
2. [appellant] betoogt dat hij niet is uitgenodigd om op de zitting van de rechtbank op 14 november 2012 te verschijnen. Hij voert hiertoe aan dat de uitnodiging voor die zitting niet naar zijn woonadres, [locatie 1], maar naar [locatie 2] is verzonden.
2.1. Op de enveloppe waarin [appellant] het beroepschrift aan de rechtbank heeft verzonden staat het retouradres [locatie 2] vermeld. De rechtbank heeft bij aangetekend verzonden brief van 16 augustus 2012, verzonden naar dat adres, de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en [appellant] verzocht een kopie van het bestreden besluit toe te zenden. Tevens heeft de rechtbank bij brief van 21 augustus 2012 een nota voor het verschuldigde griffierecht naar datzelfde adres verzonden.
[appellant] heeft bij brief van 28 augustus 2012 gereageerd op het verzoek. Daarnaast heeft hij diezelfde dag het griffierecht voldaan. De ontvangst van beide brieven staat daardoor vast. Bovendien heeft [appellant] niet aangegeven dat het gehanteerde adres onjuist zou zijn.
De rechtbank is dan ook terecht uitgegaan van de juistheid van het adres. Dat [appellant] elders het adres [locatie 1] hanteert, betekent niet dat de oproep naar een onjuist adres is verzonden.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [persoon] zijn toeslagpartner is. Hiertoe voert hij aan dat [persoon] weliswaar op hetzelfde terrein, maar niet op hetzelfde adres als hij woont. Dat de GBA niet overeenkomt met de feitelijke situatie, kan hem niet worden verweten, aldus [appellant]. Daarnaast voert hij aan dat [persoon] en hij jaarlijks onafhankelijk van elkaar aangifte inkomstenbelasting doen en dus geen partners zijn.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201112868/1/A2) mag de Belastingdienst/Toeslagen in beginsel uitgaan van inschrijving in de GBA, zolang daarop geen aantekening van onjuistheid is geplaatst.
De Belastingdienst/Toeslagen mocht derhalve van de inschrijving van [persoon] op het woonadres van [appellant] uitgaan zolang daarbij geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. Voor het verkrijgen van zodanige aantekening in de GBA dient [appellant] zich tot de gemeente als beheerder van de basisadministratie te wenden. Niet is gebleken dat [appellant] zich tot de gemeente heeft gewend. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de gegevens van de GBA bepalend mocht achten.
Voorts wordt een tegemoetkoming ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen. Zij mag daarbij, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201101094/1/H2), in beginsel uitgaan van de juistheid van een aanvraag. De aanvraag voor zorgtoeslag is door [appellant] gedaan op 31 oktober 2006. Op het aanvraagformulier heeft [appellant] [persoon] als toeslagpartner opgegeven. Gelet hierop kon de Belastingdienst/Toeslagen ervan uitgaan dat [appellant] en [persoon] bij hun aanvragen voor het jaar 2006 elkaar als partners als bedoeld in artikel 3 van de Awir hebben aangewezen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
17-799.