ECLI:NL:RVS:2013:1411

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201300643/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor uitbreiding pluimveehouderij en de Natuurbeschermingswet 1998

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [belanghebbende] voor de uitbreiding van een pluimveehouderij aan de [locatie] te Erp, krachtens de Natuurbeschermingswet 1998. Het besluit tot vergunningverlening dateert van 3 december 2012 en is door [appellante] en anderen aangevochten. De appellanten stellen dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat het college bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zou zijn uitgegaan van een onjuiste emissiefactor met betrekking tot het vergunde huisvestingssysteem uit 1989 en 1991. De appellanten betogen dat de emissie van ammoniak door de uitbreiding significant zou toenemen, wat in strijd zou zijn met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 september 2013 behandeld. De Afdeling overweegt dat het college op goede gronden heeft besloten de vergunning te verlenen, omdat de emissie in de aangevraagde situatie afneemt ten opzichte van de vergunde situatie op de relevante referentiedatum van 10 juni 1994. De Afdeling concludeert dat het college terecht aansluiting heeft gezocht bij de Regeling ammoniak en veehouderij en dat de vergunningen uit 1989 en 1991 bij de beoordeling van de vergunningaanvraag betrokken dienden te worden. De Afdeling oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het vergunde huisvestingssysteem valt onder de restcategorie E 2.101 van de Regeling ammoniak en veehouderij, en niet onder de door de appellanten genoemde categorie E 2.2.

De Afdeling komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het bestreden besluit in strijd is met het recht. Het beroep van [appellante] en anderen wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201300643/1/R2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2012, kenmerk C2058121/3313872, heeft het college aan [belanghebbende] krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) een vergunning verleend voor de uitbreiding/wijziging van de pluimveehouderij aan de [locatie] te Erp.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2013, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. Uittenbosch, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
Overwegingen
Het Natura 2000-gebied
1. [belanghebbende] aan de [locatie] te Erp ligt op een afstand van ongeveer 18 kilometer tot de grens van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel is op 29 oktober 1986 en 12 mei 1992 aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103). Bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 is het gebied geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio in de zin van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb 1992 L 206; hierna: Habitatrichtlijn). Bij besluit van 10 september 2009, kenmerk PDN/2009-140, heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het gebied Deurnsche Peel & Mariapeel aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn.
Toetsingskader
2. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover thans van belang, is het verboden zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Behandeling beroepsgronden
3. [appellante] en anderen betogen dat voor de uitbreiding van de pluimveehouderij geen vergunning kon worden verleend op grond van de Nbw 1998. Hiertoe voeren zij aan dat het college bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is uitgegaan van een onjuiste emissiefactor wat betreft het in 1989 en 1991 vergunde huisvestingssysteem. Zij stellen dat gezien de voorschriften van de vergunning uit 1989 een huisvestingssysteem is vergund voor dagelijkse mestafvoer middels mestbanden naar een gesloten put. Dit betekent volgens hen dat in ieder geval niet met een factor hoger dan 0,042 kg NH3/dierplaats/jaar had mogen worden gerekend. Een en ander leidt tot de conclusie dat in 1989 en 1991 een huisvestingssysteem is vergund dat, mede gezien het toegestane aantal kippen, op de relevante referentiedatum een emissie veroorzaakte van 2300,21 kg NH3. De wijziging van de bedrijfsvoering met een ammoniakemissie van 2900 kg NH3 leidt derhalve tot een toename van 689,79 kg NH3, zodat de vergunning niet kon worden verleend, aldus [appellante] en anderen.
3.1. Het college stelt dat de vergunning op goede gronden is verleend nu de emissie in de aangevraagde situatie afneemt ten opzichte van de vergunde situatie op de van belang zijnde referentiedatum 10 juni 1994. Het college stelt dat voor het bepalen van de emissiefactor van het in 1989 en 1991 vergunde huisvestingsysteem aansluiting is gezocht bij de bijlage van de op 25 oktober 2012 in werking getreden Regeling ammoniak en veehouderij. Volgens het college dient te worden uitgegaan van de restcategorie voor overige huisvestingssytemen batterijhuisvesting E 2.101 met een emissiefactor van 0,1 kg NH3/dierplaats/jaar. Dit betekent - zo stelt het college - dat van een totale emissie van 54.767 kippen maal 0,100 kg NH3/dierplaats/jaar is 5.476,7 kg NH3 kan worden uitgegaan. Volgens het college valt het huisvestingssysteem, anders dan [appellante] en anderen stellen, niet onder de categorie E 2.2 omdat niet was vereist dat de mest tweemaal daags werd afgedraaid.
3.2. Vaststaat dat op 22 augustus 1989 een vergunning op grond van de toen geldende Hinderwet is verleend voor het houden van 42.018 legkippen en 226 mestvarkens. Vaststaat eveneens dat op 13 februari 1991 een wijzigingsvergunning op grond van de Hinderwet is verleend voor het omzetten van varkens in kippen. Het totaal aantal kippen komt met deze vergunning op 54.767.
3.3. In de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 1 oktober 2012, nr. IENM/BSK-2012/192060 tot wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Regeling ammoniak en veehouderij zijn verschillende categorieën huisvestingssystemen opgenomen met daaraan verbonden de emissiefactoren waarmee de emissie kan worden berekend van de individuele bedrijven. Categorie E 2.2, zoals door [appellante] en anderen is genoemd, ziet op een mestbandbatterij voor natte mest met afvoer naar een gesloten opslag (minimaal 2 maal per week ontmesten) en heeft een emissiefactor van 0,042 kg NH3/dierplaats/jaar. Categorie E 2.101, waarbij het college heeft aangesloten, betreft een restcategorie voor overige huisvestingssystemen batterijhuisvesting met een emissiefactor van 0,100 kg NH3/dierplaats/jaar.
3.4. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval het college mocht aansluiten bij de Regeling ammoniak en veehouderij. Tussen partijen is ook niet in geschil dat gelet op de hier relevante referentiedatum van 10 juni 1994 in verband met de aanwijzing van het gebied Deurnsche Peel & Mariapeel op grond van de Vogelrichtlijn, de vergunningen uit 1989 en 1991 bij de beoordeling van de vergunningaanvraag dienden te worden betrokken. Partijen zijn evenwel verdeeld over de vraag tot welke categorie uit de Regeling ammoniak en veehouderij het vergunde huisvestingssysteem kan worden gerekend en welke vergunning in dit verband bepalend is.
Uit de stukken blijkt dat de vergunning uit 1991 betrekking heeft op alle stallen van de pluimveehouderij. Dit onder andere in verband met de gewijzigde stalbezetting, waarop de vergunning ziet. Ten opzichte van de in 1989 verleende vergunning zijn aan de vergunning uit 1991 gewijzigde voorschriften verbonden. Een en ander betekent dat voor de kwalificatie van het op de referentiedatum vergunde huisvestingssysteem uit moet worden gegaan van de in 1991 verleende vergunning en de hierbij behorende voorschriften. Dat, naar [appellante] en anderen stellen, niet is beoogd om de voorschriften voor het huisvestingssysteem te wijzigen gelet op de in de vergunningen genoemde emissiefactor, maakt dit niet anders aangezien een en ander niet volgt uit de relevante voorschriften.
Nu in de vergunning uit 1991 slechts is bepaald dat mest van pluimvee, geen dunne mest zijnde, moet worden opgevangen en bewaard binnen de gebouwen van de inrichting en na elke opfokperiode de mest direct moet worden afgevoerd, is zodoende niet bepaald dat de mest twee maal per week moet worden afgevoerd. Gelet hierop acht de Afdeling het redelijk dat het college niet heeft aangesloten bij categorie E 2.2 van de Regeling ammoniak en veehouderij. Hierbij betrekt de Afdeling dat het vergunde huisvestingssysteem weliswaar op andere punten overeenkomt met categorie E 2.2., doch dat de frequentie waarmee de mest uit de stallen dient te worden afgevoerd naar het college onweersproken stelt van wezenlijke invloed is op de emissie, zodat een afwijking op dit punt gevolgen heeft voor de kwalificatie van het destijds vergunde huisvestingssysteem. Nu voorts niet aannemelijk is gemaakt dat het college bij een andere categorie had moeten aansluiten, mocht het college in redelijkheid uitgaan van de restcategorie E 2.101 van de Regeling ammoniak en veehouderij. Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
4. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
647.