ECLI:NL:RVS:2013:141

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201205798/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • R.R. Jacobs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Passantenhaven Dieverbrug en de gevolgen voor de veehouderij van appellant

Op 3 april 2012 heeft de raad van de gemeente Westerveld het bestemmingsplan "Passantenhaven Dieverbrug" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft appellant, een melkrundveehouder uit Dwingeloo, beroep ingesteld. Hij betoogt dat de vaststelling van het plan negatieve gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering, omdat de passantenhaven zich binnen 100 meter van zijn stal bevindt en daardoor niet onder het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) valt. De raad heeft in een verweerschrift gesteld dat alleen het sanitairgebouw bij de passantenhaven als object categorie I of II in de zin van het Blm kan worden aangemerkt, en dat het bouwvlak voor dit gebouw meer dan 100 meter van de dichtstbijzijnde stal ligt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 januari 2013 behandeld en op 3 juli 2013 uitspraak gedaan.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de passantenhaven niet in zijn geheel als geurgevoelig object kan worden aangemerkt, omdat de wet en de planregels vereisen dat gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De afstand van het bouwvlak van de passantenhaven tot de dichtstbijzijnde stal van appellant bedraagt 140 meter, wat voldoet aan de vereisten van de Wet geurhinder en veehouderij. De Afdeling oordeelt dat de raad het plan in redelijkheid heeft kunnen vaststellen en dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het verblijfsklimaat in de passantenhaven onaanvaardbaar is vanwege geur- en geluidhinder.

Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201205798/1/R4.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant]), wonend te Dwingeloo, gemeente Westerveld,
en
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Passantenhaven Dieverbrug" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Klarus, advocaat te Emmen, en de raad, vertegenwoordigd door J.J. Zwier, werkzaam bij de gemeente en F. Schothuis, werkzaam bij Exsin, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van [appellant] heeft de raad ter zitting een nader stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de aanleg van een passantenhaven in Dwingeloo. Het strekt in zoverre tot reparatie van het bestemmingsplan "Kleine Kernen 2009", dat door de Afdeling wat betreft de daarin voorziene passantenhaven is vernietigd bij uitspraak van 1 september 2010 in zaak nr. 200909701/1/R1.
3. [appellant] exploiteert een melkrundveehouderij op het perceel [locatie] te Dwingeloo. Hij voert aan dat zijn bedrijf door de vaststelling van het plan niet meer onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: Blm) valt, maar een inrichting wordt die alleen met een omgevingsvergunning in werking mag zijn en mag worden veranderd. De raad heeft volgens hem niet onderkend dat de passantenhaven waarin het plan voorziet in zijn geheel een object categorie I in de zin van het Blm is, dat zich binnen 100 m van de dichtstbijzijnde stal van zijn bedrijf bevindt. Een omgevingsvergunning kan vanwege de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij niet worden verleend, omdat de passantenhaven in zijn geheel een geurgevoelig object is en niet aan de toepasselijke afstanden wordt voldaan, aldus [appellant].
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat alleen het sanitairgebouw bij de passantenhaven een object categorie I dan wel II in de zin van het Blm is. Het bouwvlak voor dit gebouw ligt op meer dan 100 m afstand van de dichtstbijzijnde stal van [appellant], zodat het Blm op het bedrijf in de bestaande vorm van toepassing blijft. Het bouwvlak van het bedrijf laat een uitbreiding toe op minder dan deze afstand, maar er is een bestemmingsplan in voorbereiding dat het bouwvlak verplaatst. Tegen het ontwerp van dit plan zijn wat betreft het perceel van [appellant] geen zienswijzen ingediend, zodat deze wijziging als een gegeven kan worden beschouwd. Voorts stelt de raad dat, indien toch moet worden aangenomen dat een omgevingsvergunningplicht is ontstaan, aan de toepasselijke afstanden van de Wet geurhinder en veehouderij en de Verordening geurhinder en veehouderij wordt voldaan, zodat het plan [appellant] niet in zijn bedrijfsvoering beperkt.
3.2. Het plangebied bestaat uit twee afzonderlijke delen. Aan beide delen is de bestemming "Recreatie - Passantenhaven" toegekend. Beide delen zijn gedeeltelijk voorzien van een bouwvlak. Het zuidelijke deel ligt het dichtst bij het perceel van [appellant].
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Passantenhaven" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een passantenhaven, waar onder begrepen aan watersport gerelateerde en ondergeschikte detailhandel, horeca, een toiletgebouw en kantoor;
b. een toeristisch informatiecentrum met expositieruimten en daaraan gerelateerde en ondergeschikte detailhandel, horeca en kantoor;
met daarbijbehorende:
c. gebouwen, een voorzieningengebouw daar onder begrepen;
(…).
Ingevolge lid 3.2, mogen op de voor "Recreatie - Passantenhaven" aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Ingevolge lid 3.2.1, onder a, dient een gebouw binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1, lid 1.19, wordt onder passantenhaven verstaan een haven, met bijbehorende toiletvoorzieningen, waar pleziervaartuigen tegen betaling aan steigers of kade kunnen worden gelegd en waar ligplaatsen per dag(deel) worden verhuurd.
3.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Blm wordt onder object categorie I verstaan:
(…)
3. objecten voor verblijfsrecreatie;
onder object categorie II:
(…)
2. objecten voor dagrecreatie;
(…).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, is het Blm van toepassing op een melkrundveehouderij.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, is het Blm niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2 waar landbouwhuisdieren worden gehouden:
a. die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, (…).
Ingevolge het vierde lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, worden de afstanden bedoeld in het tweede en het derde lid gemeten vanaf de buitenzijde van een object categorie I, II, III, IV of V tot het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf.
3.4. Uit de aangehaalde planregels volgt dat de passantenhaven mede voor dagrecreatief gebruik is bestemd. Naar het oordeel van de Afdeling dient de passantenhaven - in zijn geheel - te worden aangemerkt als een object voor dagrecreatief gebruik in de zin van artikel 1, eerste lid, van het Blm, aangezien de passantenhaven regelmatig door een niet onaanzienlijk aantal mensen zal worden bezocht en deze bezoekers zich daar binnen een zekere begrenzing zullen bevinden (vergelijk de uitspraak van 26 januari 2011 in zaak nr. 200908904/1/R3).
3.5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object:
a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge artikel 6, derde lid, kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, met dien verstande dat deze:
a. ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 25 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge artikel 1 wordt verstaan onder geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
3.6. Ingevolge de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Westerveld geldt voor geurgevoelige objecten in het buitengebied voor zover het betreft het gebied "Ontwikkeling landbouw en recreatie" dat is aangegeven op de kaart "De drie ontwikkelingsgebieden" van de "Kadernota buitengebied Westerveld":
- een vaste afstand van 25 meter voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met maximaal 200 stuks melkvee met maximaal 140 stuks jongvee of 50 paarden én waarbij sprake is van uitbreiding van een bestaande stal of nieuwbouw bij een bestaand bedrijf;
- een vaste afstand van 40 meter voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met meer dan 200 stuks melkvee met maximaal 140 stuks jongvee of 50 paarden én waarbij sprake is van uitbreiding van een bestaande stal of nieuwbouw bij een bestaand bedrijf.
Volgens de kaart "De drie ontwikkelingsgebieden" van de "Kadernota buitengebied Westerveld" is het plangebied gelegen in het gebied "Ontwikkeling landbouw en recreatie".
3.7. Niet in geschil is dat [appellant] dieren houdt van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld.
3.8. Anders dan [appellant] betoogt, is de passantenhaven niet in zijn geheel een geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Ingevolge artikel 1 van die wet zijn geurgevoelige objecten immers gebouwen en ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder a, van de planregels dienen gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Uit de aangehaalde planregels volgt dat het plan slechts binnen de bouwvlakken voorziet in de bouw van geurgevoelige objecten.
3.9. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de afstand van het zuidelijke bouwvlak in het plan tot de dichtstbijzijnde stal van [appellant] 140 m is. De afstand van dit bouwvlak tot het bouwvlak van het perceel van [appellant] - in het bestemmingsplan dat daarop van toepassing was ten tijde van de vaststelling van het voorliggende plan - bedraagt 75 m. Derhalve wordt zowel in de bestaande bedrijfssituatie als na een eventuele uitbreiding van de veehouderij in noordelijke richting - die in ieder geval ten tijde van de vaststelling van het voorliggende plan mogelijk was - voldaan aan de minimale afstanden van de Verordening geurhinder en veehouderij. Het plan staat in zoverre niet in de weg aan de verlening van een omgevingsvergunning voor het in werking hebben of het veranderen van de veehouderij van [appellant]. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen vanwege de gevolgen daarvan voor de bedrijfsvoering van [appellant].
4. [appellant] betoogt voorts dat in de passantenhaven geen goed verblijfsklimaat zal bestaan vanwege geur- en geluidhinder van zijn bedrijf. Hij stelt dat in de huidige situatie in het plangebied door bezoekers van de sluis en aanlegwal regelmatig wordt geklaagd over geur en geluid afkomstig van zijn bedrijf.
4.1. In de plantoelichting staat dat mensen op een afstand van ongeveer 40 m van de veehouderij één of enkele nachten in een recreatievaartuig zullen overnachten. Voorbeelden van situaties waarin een dergelijke korte afstand geen problemen geeft zijn kamperen bij de boer, bed-and-breakfastaccommodaties bij boerenbedrijven, minicampings op het platteland en campings naast bollentelers op de geestgronden aan de kust. In de plantoelichting wordt erop gewezen dat de passantenhaven slechts in een relatief korte periode per jaar veelvuldig zal worden gebruikt.
[appellant] heeft deze uiteenzetting in de plantoelichting niet gemotiveerd weersproken. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen omdat in de passantenhaven geen aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd vanwege geur afkomstig van de veehouderij van [appellant].
4.2. Bij de voorbereiding van het plan heeft de raad een indicatieve berekening laten maken van de geluidbelasting van het bedrijf van [appellant] bij een aanlegsteiger. Volgens deze berekening is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode 45,3 dB(a), in de avondperiode 38,7 dB(a) en in de nachtperiode 22 dB(a). [appellant] heeft de juistheid van deze bevindingen niet betwist. Evenmin heeft hij onderbouwd waarom de berekende geluidbelasting niet aanvaardbaar zou zijn. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen vanwege mogelijke geluidhinder in de passantenhaven vanwege de veehouderij van [appellant].
5. [appellant] voert tevens aan dat onduidelijk is of het plan voldoet aan de Omgevingsvisie Drenthe.
5.1. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
5.2. In de plantoelichting is ingegaan op de Omgevingsvisie Drenthe. De conclusie daarin is dat het plan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en derhalve voldoet aan de Omgevingsvisie. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Jacobs
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
717.