ECLI:NL:RVS:2013:1405

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201307174/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G.J. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor terrasoverkapping in Egmond aan Zee

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 september 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het betreft een geschil over een omgevingsvergunning die op 3 april 2012 door het college van burgemeester en wethouders van Bergen, NH, is verleend aan Mira Mare B.V. voor het dichtzetten van een terrasoverkapping op het perceel Voorstraat 149 te Egmond aan Zee. Beach Snacks, [wederpartij B] en [wederpartij C] hebben tegen deze vergunning bezwaar gemaakt en zijn in beroep gegaan bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank heeft op 11 juli 2013 het beroep van Beach Snacks gegrond verklaard en de omgevingsvergunning vernietigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep van zowel het college als Beach Snacks.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 5 september 2013. Het college verzocht om te bepalen dat het geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank, die het college opdroeg de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken. De voorzitter overweegt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, maar dat het college in zijn verzoek niet heeft aangetoond dat er geen belangen zijn die een bekendmaking van de vergunning rechtvaardigen.

De voorzitter concludeert dat het belang van het college om niet aan de uitspraak van de rechtbank te voldoen groot is, en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de uitspraak in de bodemprocedure onverkort in stand zal blijven. Daarom wordt de voorlopige voorziening verleend, waarbij het college niet verplicht is om de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De beslissing is genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307174/2/A1.
Datum uitspraak: 26 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen, NH,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2013 in zaken nrs. 12/2254 en 12/2594 in het geding tussen:
Beach Snacks, [wederpartij B] en [wederpartij C], alle gevestigd onderscheidenlijk wonend te Egmond aan Zee
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mira Mare B.V. omgevingsvergunning verleend voor het dichtzetten van een terrasoverkapping op het perceel Voorstraat 149 te Egmond aan Zee.
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het college het verzoek om handhaving van Beach Snacks, [wederpartij B] en [wederpartij C] afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het college de door Beach Snacks, [wederpartij B] en [wederpartij C] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en voormelde besluiten onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 11 juli 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Beach Snacks, [wederpartij B] en [wederpartij C] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het verlenen van de omgevingsvergunning gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2012 vernietigd voor zover het ziet op de verleende omgevingsvergunning, het besluit van 3 april 2012 herroepen, het college opgedragen de omgevingsvergunning van rechtswege alsnog binnen een week na verzending van deze uitspraak bekend te maken en daarvan mededeling te doen en het beroep van Beach Snacks en [wederpartij B] voor zover gericht tegen het afwijzen van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben het college en Beach Snacks, [wederpartij B] en [wederpartij C] (hierna tezamen en in enkelvoud: Beach Snacks) hoger beroep ingesteld. Het college heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting Beach Snacks, in persoon van [wederpartij B], bijgestaan door mr. drs. E.D.M. Knegt en Mira Mare, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. I.C. Holtkamp, gehoord.
Overwegingen
1. Anders dan verzocht door het college en Beach Snacks, zal niet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak en het hoger beroep van Beach Snacks worden gedaan.
Ten aanzien van het hoger beroep van Beach Snacks is toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb door de voorzitter niet mogelijk, omdat Beach Snacks niet om een voorlopige voorziening heeft verzocht. Bovendien heeft Mira Mare ter zitting bij de voorzitter te kennen gegeven nog niet te beschikken over de gedingstukken betreffende het door Beach Snacks ingestelde hoger beroep.
Nu de beslissing op het door het college ingestelde hoger beroep voorts betekenis kan hebben voor de afdoening van het door Beach Snacks ingestelde hoger beroep, levert het hoger beroep van Beach Snacks een beletsel op voor kortsluiting in onderhavige zaak.
2. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Het door het college gedane verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg behoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak, voor zover daarin is bepaald dat het college de omgevingsvergunning van rechtswege bekend dient te maken en daarvan mededeling dient te doen. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat het college zich op het standpunt stelt dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan en dat het bij het niet voldoen aan de opdracht van de rechtbank in gebreke kan worden gesteld.
3.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12 kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3˚ indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.
Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.
Ingevolge het vierde lid doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk mededeling van de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Awb, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3:8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder a, is Afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
3.2. Mira Mare exploiteert een ijssalon op het perceel en heeft op 24 januari 2012 een aanvraag om omgevingsgevergunning ingediend voor het dichtzetten van een bestaande terrasoverkapping. Vast staat dat de in paragraaf 3.2 van de Wabo opgenomen reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van het besluit op deze aanvraag, zodat het college binnen acht weken op de aanvraag diende te beslissen. De rechtbank heeft overwogen dat het college niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beslissing heeft beslist, zodat gelet op artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb de omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college op 3 april 2012 niet meer bevoegd was op de aanvraag te beslissen en het deze verleende omgevingsvergunning in bezwaar had moeten herroepen.
3.3. Het college heeft in zijn verzoek te kennen gegeven dat het ter zitting bij de rechtbank abusievelijk heeft verklaard dat de beslistermijn niet is verdaagd, waardoor de rechtbank tot het onjuiste oordeel is gekomen dat van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven. Het college heeft in dit kader in hoger beroep toegelicht dat de beslistermijn is opgeschort, omdat het Mira Mare bij brief van 28 februari 2012 heeft verzocht de aanvraag om omgevingsvergunning aan te vullen en dat, nu Mira Mare dit op 23 maart 2012 heeft gedaan, de beslistermijn op 3 april 2012 nog niet was verstreken. Weliswaar is volgens het college wel van rechtswege een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, nu de omgevingsvergunning van 3 april 2012 ten onrechte uitsluitend ziet op de activiteit bouwen, maar het college stelt zich op het standpunt dat deze van rechtswege verleende omgevingsvergunning in stand kan blijven, nu het college deze in het besluit op bezwaar alsnog heeft voorzien van een motivering.
3.4. Nu uit de door het college eerst in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat de termijn voor het beslissen op de aanvraag is opgeschort van 29 februari 2012 tot 23 maart 2012, staat vast dat de beslistermijn nog niet was verstreken op 3 april 2012, zodat geen omgevingsvergunning van rechtswege voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is verleend.
Anders dan het college meent, is evenmin omgevingsvergunning van rechtswege verleend voor het gebruiken van het perceel in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft bij het besluit van 3 april 2012 tijdig beslist op de aanvraag om omgevingsvergunning, zij het dat het daarbij ten onrechte de activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo buiten beschouwing heeft gelaten. Dit betekent dat de in het besluit op bezwaar van 31 juli 2012 verleende toestemming zich niet uitstrekt over de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de rechtbank het besluit van 31 juli 2012 derhalve in zoverre, zij het op andere gronden, terecht vernietigd, daargelaten of de in bezwaar alsnog aan dit besluit ten grondslag gelegde motivering voor afwijking van het bestemmingsplan voldoende is. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting geeft de voorzitter het college in overweging om, indien het alsnog de activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, in de omgevingsvergunning wil betrekken, hiertoe een besluit te nemen, dat met toepassing van artikel 6:19 van de Awb in de bodemprocedure zal worden meegenomen.
3.5. Gelet op vorenstaande valt niet op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure onverkort in stand zal blijven. Het belang van het college om niet een omgevingsvergunning van rechtswege bekend te hoeven maken en daarvan mededeling te doen is groot. Nu Beach Snacks en Mira Mare niet hebben betwist dat geen omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven en voorts niet is gebleken van belangen die er in dit geval toe nopen dat in zoverre aan de uitspraak van de rechtbank toch gevolg wordt gegeven, bestaat aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2013 in zaken nrs. 12/2254 en 12/2594, voor zover daarin het college is opgedragen de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken en daarvan mededeling te doen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2013
604.