ECLI:NL:RVS:2013:140

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201206251/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tenaamstelling voertuig door RDW en rechtszekerheid van kentekenregister

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 mei 2012, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de RDW ongegrond werd verklaard. De RDW had op 13 juli 2011 geweigerd de tenaamstelling van een voertuig met kenteken [A] vervallen te verklaren. Dit besluit werd door de RDW gehandhaafd, omdat het vervallen verklaren van de tenaamstelling met terugwerkende kracht de zuiverheid van het kentekenregister zou aantasten. De rechtbank oordeelde dat de RDW in redelijkheid had kunnen besluiten dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] had op 14 juli 2008 een leenauto met kenteken [A] ontvangen van Interlease Nederland B.V. en was betrokken bij een ongeval op 16 juli 2008. De auto was niet verzekerd, wat leidde tot een schadevergoeding van meer dan € 9.500,00. [appellant] stelde dat de tenaamstelling van de leenauto onterecht op zijn naam was gezet, omdat hij niet als houder van het voertuig kon worden aangemerkt. Hij voerde aan dat de RDW niet had aangetoond dat hij toestemming had gegeven voor de tenaamstelling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de RDW terecht had geweigerd de tenaamstelling met terugwerkende kracht te vervallen te verklaren, omdat de rechtszekerheid van het kentekenregister voorop staat. De Afdeling concludeerde dat [appellant] niet had aangetoond dat de tenaamstelling onterecht was en dat de RDW niet verplicht was om de machtiging voor de tenaamstelling te overleggen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201206251/1/A3.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 mei 2012 in zaak nr. 12/146 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2011 heeft de RDW geweigerd de tenaamstelling van het voertuig met het kenteken [A] van 14 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 vervallen te verklaren.
Bij besluit van 13 december 2011 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.C.H. Ghijsen, werkzaam bij juridisch adviesbureau RechtvoorU te Middelburg, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. E.C. Niemeijer, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst en de RDW om inlichtingen verzocht.
Naar aanleiding van dat verzoek heeft de RDW nadere stukken ingediend. [appellant] heeft schriftelijk daarop gereageerd. Desgevraagd heeft de RDW schriftelijk op die reactie gereageerd. [appellant] heeft schriftelijk op de reactie van de RDW gereageerd.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting op 20 juni 2013 hervat en afgerond, waar [appellant], vertegenwoordigd door Ghijsen, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen: degene die het voertuig:
1°. op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich heeft,
2°. in vruchtgebruik heeft, of
3°. anderszins, anders dan als eigenaar of bezitter, tot duurzaam gebruik onder zich heeft.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, dient aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de RDW een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.
Ingevolge het tweede lid dient ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de RDW een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, eerste volzin, is er een kentekenregister.
Ingevolge het derde lid verwerkt de RDW in het kentekenregister gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens waarvoor een kenteken is opgegeven en de tenaamstelling van die kentekens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, dient de aanvrager van een kentekenbewijs persoonlijk te verschijnen bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, tenzij:
a. de aanvraag namens hem wordt ingediend door degene aan wie door de RDW een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend dan wel, indien dit een rechtspersoon is, door diens gemachtigde, en deze voldoende zekerheid heeft verkregen over de identiteit van de aanvrager. Daartoe legt de aanvrager een document als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 dan wel een rijbewijs als bedoeld in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, over. Degene die namens de aanvrager de aanvraag indient, legt bij de bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie het document bedoeld in de tweede volzin over, alsmede de volmacht en het bewijs dat aan hem een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend, of
b. volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels op andere wijze voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de aanvrager.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, eerste volzin, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, kan de RDW aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, kunnen aan de erkenning bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bevoegdheden worden verbonden.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder l, van het Kentekenreglement vervalt de tenaamstelling in het register, zodra de RDW de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid, kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, wordt een erkenning als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van de Wvw 1994, verleend teneinde voertuigen met behulp van een bedrijfsvoorraadpas in bedrijfsvoorraad op te nemen.
Ingevolge het tweede lid, kan aan de erkenning worden verbonden:
(…)
e. de bevoegdheid om in geval van overdracht van een voertuig uit de bedrijfsvoorraad van het betrokken bedrijf namens de aanvrager van een kentekenbewijs de aanvraag in te dienen, overeenkomstig artikel 50, eerste lid, onderdeel a, van de Wvw 1994;
f. de bevoegdheid om in geval van verkoop van een voertuig uit eigen bedrijfsvoorraad namens de aanvrager middels een voor datacommunicatie geschikte voorziening bij de RDW, overeenkomstig artikel 50, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wwv 1994 een aanvraag voor een kentekenbewijs of een deel I B in te dienen en dit aan de aanvrager uit te reiken;
(…).
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de RDW ten grondslag gelegd dat met het met terugwerkende kracht vervallen verklaren van de tenaamstelling in het kentekenregister de zuiverheid van dat register ernstig zou worden aangetast. De RDW heeft hieraan in het bij de rechtbank bestreden besluit toegevoegd dat hij in het belang van de rechtszekerheid het beleid voert dat de tenaamstelling slechts in uitzonderlijke gevallen met terugwerkende kracht vervallen wordt verklaard. De RDW is niet gebleken van omstandigheden die meebrengen dat de tenaamstelling in dit geval met terugwerkende kracht vervallen verklaard moet worden.
3. [appellant] heeft op 14 juli 2008 een van Interlease Nederland B.V. (hierna: Interlease) geleasede auto met het kenteken [B] voor reparatie naar Interlease gebracht en een leenauto met het kenteken [A] meegekregen. De leenauto behoorde tot de bedrijfsvoorraad van Canvas B.V. (hierna: Canvas). Canvas is gevestigd op hetzelfde adres en heeft dezelfde aandeelhouder en bestuurder als Interlease. Op 14 juli 2008 is het kentekenbewijs van de leenauto overgeschreven op naam van [appellant]. [appellant] is op 16 juli 2008 met dat voertuig betrokken geraakt bij een ongeval. Hierbij heeft hij een schade van ruim € 9.500,00 veroorzaakt. Op 21 juli 2008 heeft [appellant] het voertuig teruggebracht bij Interlease en is het kentekenbewijs overgeschreven op naam van Canvas. Omdat voor het voertuig in de periode van 14 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 geen verzekering als bedoeld in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: Wam) was afgesloten, is [appellant] aangesproken om de op 16 juli 2008 met het voertuig veroorzaakte schade te vergoeden.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank in het procesverloop het besluit van 13 juli 2011 onjuist heeft weergegeven richt zich niet tegen de dragende overwegingen en kan daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. [appellant] betoogt daarnaast dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de RDW in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat niet van dusdanig uitzonderlijke omstandigheden is gebleken dat de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen verklaard moet worden.
Hij voert hiertoe aan dat uit de nadere stukken die de RDW naar aanleiding van het verzoek van de Afdeling om inlichtingen heeft ingediend, volgt dat Canvas ten tijde van de tenaamstelling van de leenauto op zijn naam niet over een erkenning in de zin van artikel 62 van de Wvw 1994 beschikte. Gelet daarop, had zij niet de in artikel 46, tweede lid, aanhef en onder e, van het Kentekenreglement bedoelde bevoegdheid om namens hem een kentekenbewijs aan te vragen, overeenkomstig artikel 50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994, aldus [appellant].
Hij voert daarnaast aan dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de RDW nader had moeten onderzoeken of de tenaamstelling van de leenauto volgens de daarvoor geldende procedure is geschied. Door te overwegen dat hij niet heeft aangetoond dat de auto op onrechtmatige wijze op zijn naam is gesteld, heeft de rechtbank miskend dat het aan de RDW is om aan te tonen dat hij een machtigingsformulier heeft ondertekend. Voor de overschrijving van het kentekenbewijs op zijn naam was zijn uitdrukkelijke toestemming nodig, die diende te blijken uit een dergelijk formulier. De RDW heeft ten onrechte niet voldaan aan verzoeken om een zodanig formulier over te leggen. Nu hij alleen te maken had met Interlease en niet met Canvas, kan Canvas overigens geen machtiging van hem hebben gehad, aldus [appellant].
Hij voert voorts aan dat hij niet als houder van de leenauto in de zin van artikel 36, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van de Wwv 1994 kan worden aangemerkt en dat het kentekenbewijs van de leenauto ook daarom niet op zijn naam mocht worden overgeschreven. Hij verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 29 oktober 1991, NJ 1992, 235, waarin is geoordeeld dat als houder van een motorrijtuig niet valt aan te merken degene die dat motorrijtuig krachtens huur voor slechts enkele dagen onder zich heeft.
Hij voert verder aan dat hij er tijdens de ontvangst van de leenauto niet van op de hoogte was dat het kentekenbewijs zonder zijn toestemming op zijn naam was gezet en de auto, in tegenstelling tot hetgeen Interlease hem had medegedeeld, niet overeenkomstig de Wam was verzekerd. Als gevolg van de mededeling van Interlease dat hij de leenauto niet hoefde te verzekeren, heeft hij geen verzekering afgesloten, waardoor hij de door het ongeval veroorzaakte schade dient te vergoeden. De rechtbank heeft miskend dat hij Interlease of Canvas pas met succes kan aanspreken als hij kan bewijzen dat het kentekenbewijs ten onrechte op zijn naam is gezet, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201202263/1/A3 kan niet worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan besluiten, inhoudende de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid van de tenaamstelling van voertuigen rechtvaardigen een dergelijk beleid. De RDW verleent terecht slechts bij hoge uitzondering terugwerkende kracht aan een besluit inhoudende de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig.
[appellant] dient niet te worden gevolgd in het aangevoerde dat Canvas niet bevoegd was tot het namens een ander aanvragen van een kentekenbewijs. Anders dan [appellant] stelt, is in de nadere stukken die de RDW naar aanleiding van het verzoek van de Afdeling om inlichtingen heeft ingediend, niet vermeld dat Canvas ten tijde van de tenaamstelling van de leenauto op zijn naam niet over een erkenning in de zin van artikel 62 van de Wvw 1994 beschikte. In die stukken is vermeld dat zij op dat moment nog niet beschikte over de in artikel 46, tweede lid, aanhef en onder f, van het Kentekenreglement bedoelde bevoegdheid om overeenkomstig artikel 50, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994 namens een ander bij verkoop van een auto uit haar bedrijfsvoorraad zonder tussenkomst van een postkantoor een kentekenbewijs aan te vragen. Zoals de RDW in zijn verweerschrift bij de Afdeling en zijn reactie van 12 april 2013 heeft toegelicht, beschikte Canvas ten tijde van de tenaamstelling van de leenauto op naam van [appellant] over een erkenning als bedoeld in artikel 62 van de Wvw 1994 en over de, in artikel 46, tweede lid, aanhef en onder e, van het Kentekenreglement vermelde bevoegdheid om overeenkomstig artikel 50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 op een postkantoor namens een ander een kentekenbewijs aan te vragen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, biedt geen grond om dit standpunt van de RDW voor onjuist te houden.
In de stelling van [appellant] dat Canvas niet beschikte over een machtiging om namens hem een kentekenbewijs aan te vragen en het aangevoerde dat hij niet als houder van de leenauto in de zin van artikel 36, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van de Wwv 1994 kan worden aangemerkt, wat daar verder van zij, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de RDW daarin uitzonderlijke omstandigheden moest zien die meebrengen dat de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen verklaard moet worden. Hierbij is van belang dat niet in geschil is dat Interlease [appellant] bij de overdracht van de leenauto het volledige kentekenbewijs van die auto, waarin zijn naam vermeld moet zijn geweest, heeft verschaft, dat [appellant] tegen de tenaamstelling van de auto op zijn naam geen bezwaar heeft gemaakt en dat hij de RDW eerst bijna drie jaren na de tenaamstelling heeft verzocht deze vervallen te verklaren. Onder deze omstandigheden is de RDW niet gehouden om - teneinde het verzoek te mogen afwijzen - de machtiging boven tafel te krijgen.
In de gestelde omstandigheid dat Interlease [appellant] heeft meegedeeld dat hij de leenauto niet hoefde te verzekeren, heeft de rechtbank evenzeer terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de RDW de tenaamstelling op naam van [appellant] met terugwerkende kracht vervallen diende te verklaren. Indien Interlease bij [appellant] het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij voor de leenauto geen verzekering hoefde af te sluiten, ligt het op zijn weg Interlease daarvoor aansprakelijk te stellen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
582-748.