Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de raad een verzoek van [appellante] om toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft hij het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb), zoals deze luidde ten tijde van belang, verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen, als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht op inkomensverbetering.
Ingevolge artikel 36, derde lid, kan een persoon slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden voor de toeslag in aanmerking komen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt), wordt rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend, indien het op geld waardeerbare belang beneden een bedrag van € 500,00 blijft.
Ingevolge artikel 4, zesde lid, wordt het belang, indien het uit een periodiek te betalen of te ontvangen waarde bestaat, gesteld op de waarde van de betaling of ontvangst, vermenigvuldigd met het aantal malen dat deze waarde moet worden betaald, dan wel ontvangen in een periode van ten hoogste twee jaar.
2. Op 23 november 2011 heeft de Regionale Sociale Dienst een verzoek van [appellante] om toekenning van een langdurigheidstoeslag afgewezen. Op 6 januari 2012 heeft [appellante] de raad verzocht om gesubsidieerde rechtsbijstand om tegen dit besluit bezwaar te maken. Bij de aanvraag is te kennen gegeven dat het belang ongeveer € 370,00 per jaar bedraagt.
3. Aan het besluit van 16 februari 2012 heeft de raad ten grondslag gelegd dat het op geld waardeerbare belang, waar de aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand op ziet, beneden een bedrag van € 500,00 blijft, terwijl evenmin is gebleken van een voldoende zwaarwegend en ander niet direct op geld waardeerbaar belang dat toevoeging rechtvaardigt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vaststelling van de langdurigheidstoeslag gevolgen heeft voor aanvragen om zodanige toeslag voor de twee volgende jaren. Het op geld waardeerbare belang van deze jaren heeft de raad ten onrechte niet opgeteld bij het belang, waar de aanvraag op ziet, nu de Regionale Sociale Dienst bij de beoordeling van de aanvraag van de toeslag gebruik maakt van een referteperiode van 36 maanden, waarin sprake moet zijn geweest van een laag inkomen, aldus [appellante].
5. Uit artikel 4, zesde lid, van het Brt volgt dat de waarde van het belang slechts met het aantal malen dat deze waarde wordt ontvangen in een periode van ten hoogste twee jaar wordt vermenigvuldigd, indien het belang uit een periodiek te ontvangen waarde bestaat.
Uit artikel 36 van de Wwb volgt dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van twaalf maanden voor toekenning van de toeslag in aanmerking komt. De aanvraag om langdurigheidstoeslag voor 2011 ziet slechts op de eenmalige aanspraak daarop en is daarom door de raad terecht niet als periodiek te ontvangen waarde aangemerkt. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat de raad de aanvraag terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
17-799.