ECLI:NL:RVS:2013:1392

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201212063/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod van vreemdeling door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, die op 28 november 2012 het beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod gegrond verklaarde. De vreemdeling had een inreisverbod opgelegd gekregen door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op 9 augustus 2012. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat er een 'fair balance' was tussen het belang van de vreemdeling en het Nederlands algemeen belang, vooral met betrekking tot het familie- en gezinsleven van de vreemdeling, dat door het inreisverbod ernstig werd aangetast.

De staatssecretaris ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het inreisverbod in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor het familie- en gezinsleven waarborgt. De staatssecretaris stelde dat hij alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken bij zijn besluit en dat het inreisverbod gerechtvaardigd was gezien de ernst van het gepleegde misdrijf door de vreemdeling. De staatssecretaris benadrukte dat de vreemdeling recent Nederland was binnengekomen en dat er geen objectieve belemmeringen waren om het familie- en gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, aangezien de betrokken gezinsleden ook de Marokkaanse nationaliteit hadden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat het inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank had de belangenafweging niet correct uitgevoerd, en de Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het beroep tegen het inreisverbod gegrond had verklaard, en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201212063/1/V3
Datum uitspraak: 27 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 28 november 2012 in zaak nr. 12/25558 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2012, heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor zover thans van belang, een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het inreisverbod vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een "fair balance" tussen het belang van de vreemdeling en het Nederlands algemeen belang, aangezien hij de gevolgen van het inreisverbod voor het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) beschermde familie- en gezinsleven van de vreemdeling, afgezet tegen de ernst van de aan de vreemdeling tegengeworpen veroordeling, onvoldoende kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken. Volgens de rechtbank wordt de ernst van de veroordeling in enige mate gerelativeerd, daar het geen misdrijf betreft waarbij slachtoffers betrokken zijn geweest. Verder acht zij de gevolgen van het inreisverbod vergaand, nu dit voor de vreemdeling het uitoefenen van familie- en gezinsleven met zijn vriendin en dochter in Nederland en zijn kinderen in Duitsland onmogelijk maakt en alle kinderen hun vader erg missen. Het ontbreken van een objectieve belemmering om familie- en gezinsleven in Marokko uit te oefenen en de mogelijkheid op afstand contact te onderhouden met behulp van elektronische middelen maken dit niet anders, aldus de rechtbank.
3. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat hij bij de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Hij heeft hierbij in aanmerking genomen dat de vreemdeling eerst recent Nederland is binnengekomen, door het gepleegde misdrijf inbreuk is gemaakt op de openbare orde, de vreemdeling zich de gevolgen van het misdrijf voor zijn verblijfsrechtelijke aanspraken had moeten realiseren, de vreemdeling geen inzicht heeft willen geven in zijn gezinssituaties en de vriendin van de vreemdeling en al zijn kinderen de Marokkaanse nationaliteit hebben.
3.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
3.2. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens - onder meer de arresten van 25 april 2007, nr. 16351/03, Konstatinov tegen Nederland, en 28 juni 2011, nr. 55597/09, Nunez tegen Noorwegen (www.echr.coe.int) - dient er een "fair balance" te worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds.
3.3. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 9 augustus 2012, zoals nader toegelicht ter zitting bij de rechtbank, op het standpunt gesteld dat het inreisverbod geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert, omdat de inmenging in het familie- en gezinsleven van de vreemdeling gerechtvaardigd is. Bij de afweging van alle belangen komt aan het Nederlands algemeen belang meer gewicht toe dan aan het belang van de vreemdeling. In dat kader heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat de vreemdeling tot twee maanden gevangenisstraf is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf en redelijkerwijs van hem kon worden verwacht te beseffen dat dit ook vreemdelingenrechtelijke consequenties zou kunnen hebben. Voorts heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling stelt eerst begin juni 2012 Nederland te zijn binnengekomen en dat hij nooit rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Daarnaast bestaat geen objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven buiten Europa uit te oefenen, omdat de betrokken gezinsleden ook de Marokkaanse nationaliteit hebben, aldus de staatssecretaris. Tot slot is volgens de staatssecretaris geen sprake van een intensief familie- en gezinsleven, aangezien de vreemdeling reeds enige tijd niet meer samenwoont met zijn kinderen in Duitsland, twee van deze kinderen al meerderjarig zijn, van samenwonen met zijn vriendin en dochter in Nederland geen sprake is geweest en het contact van de vreemdeling met al zijn kinderen en zijn vriendin plaatsvindt door middel van telefoongesprekken en ontmoetingen in hoofdzakelijk Marokko.
3.4. Gelet op het vorenstaande geeft het geheel van de bij de besluitvorming betrokken feiten en omstandigheden, zoals onder 3.3 vermeld, geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris bij de "fair balance" die moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds, zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het ontbreken van slachtoffers bij het plegen van het misdrijf en de verklaring van de kinderen dat zij hun vader missen, doen hieraan geen afbreuk. De grief slaagt derhalve.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het inreisverbod gegrond is verklaard, het inreisverbod is vernietigd en de staatssecretaris in de proceskosten is veroordeeld.
5. Over het beroep tegen het inreisverbod overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het inreisverbod dan ook ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 28 november 2012 in zaak nr. 12/25558, voor zover daarbij het beroep tegen het inreisverbod gegrond is verklaard, het inreisverbod is vernietigd en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de proceskosten is veroordeeld;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Snijders
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013
27