ECLI:NL:RVS:2013:139

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201205623/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om de afwijzing van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Buitenlandse Zaken. De vreemdelingen hebben op 28 oktober 2010 een aanvraag ingediend, die door de minister is afgewezen. Hiertegen hebben zij bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 28 februari 2011 ongegrond verklaard. De vreemdelingen hebben vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage, die op 2 mei 2012 het beroep ongegrond heeft verklaard. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 26 juni 2013 geoordeeld dat de hoger beroepen kennelijk ongegrond zijn. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de aanvragen terecht gehandhaafd. De Raad van State heeft daarbij overwogen dat de argumenten die in de hogerberoepschriften zijn aangevoerd, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De aangevoerde punten zijn niet van zodanige aard dat zij vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in het algemeen beantwoording behoeven.

Daarnaast is het verzoek van de vreemdelingen om restitutie van het griffierecht afgewezen. De Raad van State heeft vastgesteld dat de secretaris van de Raad van State terecht griffierecht heeft geheven, omdat de situatie waarin geen griffierecht geheven zou mogen worden, niet van toepassing was. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om restitutie af.

Uitspraak

201205623/1/V1.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
[de vreemdelingen],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 mei 2012 in zaken nrs. 11/9755 en 11/9757 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdelingen hebben verzocht om restitutie van het van hen geheven griffierecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij horende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. Hetgeen in de hogerberoepschriften is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
4. De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De vreemdelingen betogen dat de secretaris van de Raad van State (hierna: de secretaris) ten onrechte griffierecht heeft geheven voor de behandeling van de hoger beroepen.
6.1. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, heft de secretaris griffierecht van de indiener van een hogerberoepschrift. In afwijking daarvan heft de secretaris ingevolge artikel 86, tweede lid, van de Vw 2000 geen griffierecht indien hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak die is gedaan met toepassing van afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000. In artikel 79 van de Vw 2000 is bepaald wanneer die situatie zich voordoet. Uit laatstvermelde bepaling volgt dat, nu het in beroep bestreden besluit betrekking heeft op aanvragen om verlening van een mvv, de aangevallen uitspraak niet is gedaan met toepassing van voormelde afdeling. Dat de staatssecretaris aan een vreemdeling na inwilliging van dergelijke aanvraag in beginsel ook een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleent, doet daaraan niet af. De secretaris heeft van de vreemdelingen derhalve terecht griffierecht geheven.
6.2. Het verzoek om restitutie dient te worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
32-747