ECLI:NL:RVS:2013:138

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201205145/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging kadastrale uitmeting percelen gemeente Bodegraven-Reeuwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 april 2012, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een besluit van de bewaarder van het kadaster en de openbare registers, dat op 23 augustus 2011 aan [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk mededeling deed van een wijziging in de uitmeting van percelen. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Bodegraven-Reeuwijk sectie G nummers 3098, 3099 en 3100. Het college had bezwaar gemaakt tegen de perceelvorming, wat door de bewaarder op 11 november 2011 gegrond werd verklaard, met als gevolg dat de vorming van het perceel ongedaan werd gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de bewaarder terecht de bijhouding had geweigerd, omdat er twijfel bestond over de grenzen van het nieuw te vormen perceel. [appellant] stelde dat er ten tijde van de aanwijzing geen verschil van mening bestond over de grenzen en dat de rechtbank onterecht had overwogen dat de bewaarder de bijhouding niet had mogen vervolgen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 mei 2013 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als de bewaarder aanwezig waren. De Afdeling heeft overwogen dat de bewaarder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er twijfel bestond over de omschrijving van de grenzen, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bijhouding geweigerd mocht worden.

Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd, met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201205145/1/A3.
Datum uitspraak: 3 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 april 2012 in zaak nr. 11/8897 in het geding tussen:
[appellant]
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft de bewaarder [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk (hierna: het college) op de hoogte gesteld van de wijziging die betrekking heeft op de uitmeting van (gedeelten van) percelen waarbij de percelen kadastraal bekend gemeente Bodegraven-Reeuwijk sectie G nummers 3098, 3099 en 3100 zijn gevormd.
Bij besluit van 11 november 2011 heeft de bewaarder het door het college daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten de vorming van het perceel ongedaan te maken.
Bij uitspraak van 4 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2013, waar [appellant] en de bewaarder, vertegenwoordigd door mr. A. Braxhoven, werkzaam bij het Kadaster, zijn verschenen.
Voorts is daar het college, vertegenwoordigd door P.D. de Jong, werkzaam bij de gemeente, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 48, tweede lid, aanhef en onder d, van de Kadasterwet bevat de basisregistratie de kadastrale grootte van een perceel.
Ingevolge artikel 53 vindt bijwerking plaats als bijhouding dan wel als vernieuwing.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder d, vindt bijhouding plaats op grond van waarnemingen van een met meting belaste ambtenaar omtrent een feit als bedoeld in de artikelen 29 en 35 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of omtrent de feitelijke gesteldheid van een onroerende zaak.
Ingevolge artikel 56 wordt de wijze van bijwerking, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld in dier voege:
a. dat na een inschrijving de bijwerking terstond aanvangt, en
b. dat ten minste ingeval een bijwerking leidt tot het wijzigen of aanvullen van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte, in de registratie wordt vermeld op grond van welk ingeschreven of ander stuk een bijwerking heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 56b, eerste lid, kan een belanghebbende bezwaar maken tegen een beschikking inzake de bijwerking, vastgesteld krachtens hoofdstuk 4, nadat die bijwerking is voltooid.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, doet de Dienst, indien een meting noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding, van het voornemen daartoe mededeling aan de personen die volgens de bij de Dienst bekende gegevens als eigenaar, beperkt gerechtigde of anderszins bij de bijhouding belanghebbende zijn. De mededeling houdt in elk geval in de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting, zal plaatsvinden.
Ingevolge het derde lid verschaffen de in het eerste lid bedoelde belanghebbenden, indien naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar nodig door aanwijzing ter plaatse, de door deze ambtenaar voor de bijhouding benodigde inlichtingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de bijhouding voor de gevallen waarin één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen.
Ingevolge het vierde lid maakt de ambtenaar een relaas van zijn bevindingen, dat mede de door de meting verkregen gegevens bevat.
Ingevolge het vijfde lid vindt de bijhouding mede op grondslag van het relaas van bevindingen plaats indien het eerst-vierde lid toepassing heeft gevonden.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, wordt, ingeval de bijhouding waartoe een ingeschreven stuk aanleiding geeft, met betrekking tot een gehandhaafd perceel dan wel een nieuw gevormd perceel is voltooid en heeft geleid tot wijziging of aanvulling van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte van de onroerende zaak waarop het ingeschreven feit betrekking heeft, het resultaat van die bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Kadasterbesluit wordt de bijhouding, indien één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen als bedoeld in artikel 57, derde lid, van de Kadasterwet, niet vervolgd, behoudens het bepaalde in het derde lid.
Ingevolge het derde lid wordt de bijhouding niettemin vervolgd indien de omschrijving van de ligging van de nieuwe grenzen in het ingeschreven stuk naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar geen twijfel overlaat en tevens niet in tegenspraak is met de door hem waargenomen afpaling.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 (hierna: de Uitvoeringsregeling) doet de Dienst van het voornemen tot het uitvoeren van een meting mededeling aan de in artikel 57, eerste lid, van de Kadasterwet bedoelde belanghebbenden door middel van een brief. Indien sprake is van een nieuw te vormen perceel en naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar aanwijzing ter plaatse niet nodig is, bevat de brief de op dat nieuw te vormen perceel betrekking hebbende gegevens.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, kan een belanghebbende, indien de brief gegevens bevat die betrekking hebben op een nieuw te vormen perceel binnen zes weken na de dagtekening van die brief bedenkingen inbrengen tegen die gegevens.
2. Op 2 juni 2009 heeft de gemeente Reeuwijk een perceel water ter grootte van ongeveer 2.400 m2 of ter zodanige grootte als na ambtshalve kadastrale uitmeting zal blijken verkocht aan [appellant] en zijn echtgenote. Bij de akte van levering is geen tekening van het nieuw te vormen perceel gevoegd. Op 22 maart 2011 heeft de aanwijs en de meting van de nieuwe grenzen plaatsgevonden. Op 10 augustus 2011 heeft op basis van deze aanwijs en meting perceelvorming plaatsgevonden. De kennisgeving daarvan is op 23 augustus 2011 aan belanghebbenden verstuurd.
3. Bij het besluit op bezwaar van 11 november 2011 heeft de bewaarder naar aanleiding van het door het college gemaakte bezwaar de perceelvorming ongedaan gemaakt. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat nu één van beide betrokken partijen niet akkoord is met de grenzen van het nieuw te vormen perceel en de omschrijving in de akte ruimte voor twijfel laat, de vorming van een nieuwe kadastrale grens ingevolge artikel 14 van het Kadasterbesluit niet had mogen worden vervolgd.
4. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bewaarder terecht de bijhouding heeft geweigerd. Nu ten tijde van de aanwijzing geen verschil van mening bestond tussen betrokkenen over de grenzen van het nieuw te vormen perceel, heeft de aanwijzing zorgvuldig en volgens de toepasselijke regelgeving plaats gevonden en had het bezwaar ongegrond moeten worden verklaard, aldus [appellant]. De overweging van de rechtbank dat artikel 56b, derde lid, van de Kadasterwet een lex specialis is ten opzichte van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is volgens [appellant] onjuist en gaat uit van een onjuiste interpretatie van zijn betoog.
5. Van het voornemen van de aanwijs en meting op 22 maart 2011 van de grenzen van de nieuw te vormen percelen hebben het college en [appellant] van de Dienst per brief een mededeling gekregen als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Kadasterwet in samenhang met artikel 17, eerste lid van de Uitvoeringsregeling. Op 22 maart 2011 heeft de meting plaatsgevonden in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het college en in afwezigheid van [appellant]. Hoewel [appellant] tijdig heeft afgezegd is geen toepassing gegeven aan artikel 17, derde lid, van de Uitvoeringsregeling omdat het college van mening was dat de grens al kon worden aangewezen. Naar aanleiding van de meting heeft de landmeter een relaas van bevindingen opgemaakt. De daarin vermelde omschrijvingen van de grenzen van het nieuw te vormen perceel zijn in een brief van 29 maart 2011 aan [appellant] en het college kenbaar gemaakt. In die brief staat dat zij, ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling binnen zes weken hun bezwaren tegen de nieuwe grenzen kenbaar kunnen maken. Afdeling 3.4 van de Awb is niet van toepassing verklaard in de Kadasterwet en het Kadasterbesluit. Voorts heeft de vertegenwoordiger van de bewaarder ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de bewaarder geen besluit heeft genomen ertoe strekkende dat die afdeling in dit geval wordt toegepast en heeft hij verklaard dat de bewaarder ook niet heeft beoogd een formele openbare voorbereidingsprocedure te volgen.
[appellant] heeft terecht aangevoerd dat de overweging van de rechtbank dat artikel 56b, derde lid, van de Kadasterwet een lex specialis is ten opzichte van artikel 6:13 van de Awb, onjuist is. De Afdeling ziet hierin echter geen grond de aangevallen uitspraak te vernietigen. Zij betrekt daarbij niet alleen dat evident is dat daar waar in de overweging artikel 56b, derde lid, wordt genoemd artikel 57, derde lid, is bedoeld maar ook dat het doen van de mededeling over het voornemen om te meten als bedoeld in artikel 17 van de Uitvoeringsregeling en de in die bepaling voorziene mogelijkheid bedenkingen in te brengen tegen de daarbij vermelde gegevens niet neerkomt op het indienen van een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb tegen een ontwerp-beschikking inzake bijwerking.
Daargelaten of de bewaarder artikel 17, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling op juiste wijze heeft toegepast, brengt het feit dat het college niet binnen de genoemde termijn van zes weken zijn zienswijzen kenbaar heeft gemaakt niet met zich dat het na de perceelvorming op 10 augustus 2011 niet dezelfde gronden in bezwaar kon aanvoeren, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
Nu [appellant] door zijn afwezigheid niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen heeft verschaft, mocht de bewaarder ingevolge artikel 14, derde lid, van het Kadasterbesluit de bijhouding alleen vervolgen indien de omschrijving van de ligging van de nieuwe grenzen naar het oordeel van de landmeter geen twijfel overlaat en tevens niet in tegenspraak is met de door hem waargenomen afpaling. Anders dan [appellant] heeft betoogd, volgt uit deze bepaling niet dat als op het moment van de aanwijzing betrokkenen het eens zijn over de grenzen reeds aan de voorwaarden van artikel 14, derde lid, is voldaan. Gezien de opmerkingen onder het kopje ‘Vervolgprocedure’, waarin staat dat het college niet akkoord is met de nieuwe grenzen en dat naar aanleiding daarvan een nieuwe afspraak voor een aanwijs is gemaakt, de bewoordingen van de akte van levering en het ontbreken van een tekening bij die akte heeft de bewaarder zich in het besluit op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat omtrent de omschrijving van de grenzen twijfel bestaat en heeft hij terecht op basis van een nieuw relaas van bevindingen de vorming van het perceel ongedaan gemaakt.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de bewaarder de bijhouding terecht heeft geweigerd.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013
290.