ECLI:NL:RVS:2013:1372

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201208170/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een werkgever wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet na een arbeidsongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin een boete van € 8.100,00 werd opgelegd door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De boete was het gevolg van een arbeidsongeval dat op 8 juli 2011 plaatsvond in het bedrijf van [appellante], waarbij een werknemer blijvend letsel opliep door een sealmachine. De staatssecretaris had vastgesteld dat de machine niet voldeed aan de veiligheidsvoorschriften, ondanks dat deze was voorzien van een CE-markering. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop [appellante] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 augustus 2013 behandeld. Tijdens de zitting werd [appellante] vertegenwoordigd door haar vennoot en advocaat, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van het ministerie. De Afdeling overwoog dat de minister terecht had vastgesteld dat de machine niet voldeed aan de eisen van de Arbeidsomstandighedenwet, ondanks de CE-markering. De Afdeling concludeerde dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen, omdat [appellante] niet had voldaan aan haar zorg- en onderzoeksverplichting met betrekking tot de machine.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van veiligheidsvoorschriften en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet.

Uitspraak

201208170/1/A3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 juli 2012 in zaak nr. 12/1425 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, thans: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2011 heeft de staatssecretaris aan [appellante] een boete opgelegd van € 8.100,00.
Bij besluit van 6 april 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [vennoot], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de minister, vertegenwoordigd door mr. I.E. van Heijningen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Ingevolge het tiende lid zijn de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, eerste volzin, wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Ingevolge artikel 7.2, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) wordt een arbeidsmiddel vermoed te voldoen aan artikel 7.7, indien het, overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde Warenwetbesluiten, is voorzien van een CE-markering, vergezeld van een EG-verklaring van overeenstemming, en het arbeidsmiddel overeenkomstig de daarbij behorende gebruiksvoorschriften wordt gebruikt.
Ingevolge artikel 7.7, eerste lid, zijn bewegende delen van een arbeidsmiddel indien zij gevaar opleveren, van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Ingevolge artikel 9.1 is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld.
Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder g, zoals dat gold ten tijde van belang, wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie, aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 7.7.
Bij de uitvoering van de bij of krachtens de Arbowet geregelde bevoegdheden paste de minister ten tijde van belang de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving toe.
Volgens beleidsregel 33, "Boeteoplegging", punt 4, aanhef en onder b, kunnen bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:
1°. indien de werkgever aantoont dat hij de risico's van de werkzaamheden waarbij de overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden gegeven, zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de bestuurlijke boete met eenderde gematigd;
2°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete met nog eenderde gematigd;
3°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.
Volgens punt 9 van beleidsregel 33 wordt conform artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht geen bestuurlijke boete opgelegd indien de verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Op 8 juli 2011 heeft in het bedrijf van [appellante] een arbeidsongeval plaatsgevonden. Een werknemer wilde met behulp van een zogenoemde sealmachine enkele broodjes verpakken en werd bij het strak trekken van de folie geraakt door het mes van de machine. Hierbij heeft de werknemer blijvend letsel opgelopen aan de middelvinger van zijn linkerhand, waarvoor hij ter behandeling naar het ziekenhuis is geweest. De minister heeft naar aanleiding van dit incident aan [appellante] een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit. Daarbij heeft de minister in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat de machine voorzien was van een CE-markering, [appellante] niet ontslaat van haar algemene zorg- en onderzoeksverplichting met betrekking tot het gebruik van de machine. De minister heeft geen grond gezien om de boete te matigen, omdat [appellante] niet heeft voldaan aan de eerste matigingsgrond van beleidsregel 33, punt 4, aanhef en onder b, in welk geval evenmin toegekomen wordt aan de overige matigingsgronden.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het uit artikel 7.2, tweede lid, van het Arbobesluit voortvloeiende rechtsvermoeden dat de machine voldoet aan artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit afdoende heeft weerlegd en bevoegd was om [appellante] wegens overtreding van laatstgenoemde bepaling een boete op te leggen. Daartoe voert [appellante] aan dat de machine is voorzien van een CE-markering, vergezeld van een EG-verklaring, en dat de machine overeenkomstig de daarbij behorende gebruiksvoorschriften is gebruikt. De werknemers hebben voldoende duidelijke instructies gekregen en op de machine waren waarschuwingstekens aangebracht. In het verleden hebben zich met de machine ook nimmer problemen voorgedaan. Dat de betrokken werknemer op verboden en ongebruikelijke wijze met zijn hand de machine is ingegaan, kan haar niet worden tegengeworpen, aldus [appellante].
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de in geding zijnde sealmachine was voorzien van een CE-markering, vergezeld van een EG-verklaring van overeenstemming, als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van het Arbobesluit. Voorts heeft de minister niet aan [appellante] tegengeworpen dat zij de machine in beginsel niet overeenkomstig de daarbij behorende gebruiksvoorschriften heeft gebruikt. Dit betekent dat de machine ingevolge artikel 7.2, tweede lid, van het Arbobesluit wordt vermoed te voldoen aan de in artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit neergelegde eis dat, indien de bewegende delen van een arbeidsmiddel gevaar opleveren, zij zijn voorzien van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen, dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2005 in zaak nr. 200409513/1) ontslaat dit de werkgever echter niet van zijn algemene zorg- en onderzoeksverplichting met betrekking tot de machine.
Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 9 december 2011 heeft de minister een op 14 oktober 2011 opgemaakt boeterapport ten grondslag gelegd. In dit boeterapport staan de bevindingen van een inspecteur van de Arbeidsinspectie die op 11 juli 2011 de plaats van het ongeval heeft bezocht. De inspecteur heeft vastgesteld dat aan de sealmachine een afscherming van draaiende en gevaar opleverende delen aanwezig was. Volgens de inspecteur was de aanwezige afscherming echter niet toereikend. Blijkens de bevindingen van de inspecteur bevond zich aan de linkerzijde van de machine geen afscherming. Staande aan de linkerzijkant van de machine waren de gevaar opleverende delen bereikbaar voor werknemers. Staande aan de voorkant van de machine aan de afvoerzijde was de lengte van de afscherming verder niet voldoende. De inspecteur heeft derhalve vastgesteld dat het mes en eventueel andere draaiende delen van de machine snij- en knelgevaar opleverden. In het boeterapport staat voorts vermeld dat de bedrijfsleider en een aantal andere werknemers van [appellante] ten overstaan van de inspecteur hebben verklaard dat het soms voorkomt dat de folie verfrommelt en dat de werknemers de folie dan strak trekken, waarbij zij met de hand onder de afscherming gaan terwijl de machine op de automatische stand doorwerkt. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de handeling van de bij het arbeidsongeval betrokken werknemer niet zodanig ongebruikelijk was dat [appellante] in het kader van haar algemene zorg- en onderzoeksverplichting hiermee geen rekening heeft hoeven houden. [appellante] heeft inmiddels de afscherming aan de linkerzijde van de sealmachine aangepast.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister het vermoeden van conformiteit, bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van het Arbobesluit, voldoende heeft weerlegd en is zij evenzeer terecht tot het oordeel gekomen dat de minister bevoegd was om [appellante] wegens overtreding van artikel 7.7, eerste lid, van het Arbobesluit een boete op te leggen. Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellante] voorts heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de boete had dienen te matigen omdat zij voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, wordt overwogen dat dit betoog eveneens faalt, nu de rechtbank onweersproken heeft overwogen dat ter zake van de sealmachine een risico-inventarisatie en -evaluatie in de zin van beleidsregel 33 ontbreekt en derhalve niet is voldaan aan het eerste vereiste voor matiging van de boete.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
434-782.