ECLI:NL:RVS:2013:137

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201205417/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel is opgelegd. Het terugkeerbesluit, dat op 27 februari 2012 is genomen, verplicht de vreemdeling om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft op 4 mei 2012 het beroep voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de vreemdeling op 5 maart 2012 naar Albanië is uitgezet, waardoor is voldaan aan de terugkeerverplichting die in het terugkeerbesluit is vastgesteld. Dit betekent dat het terugkeerbesluit niet kan dienen als basis voor een eventuele toekomstige inbewaringstelling. Bovendien is de duur van het inreisverbod, dat één jaar bedraagt, op 6 maart 2013 verstreken. De rechtbank heeft in hoger beroep vastgesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden als gevolg van het terugkeerbesluit.

Gezien deze omstandigheden concludeert de Raad van State dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij het hoger beroep. Het hoger beroep wordt dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling bestuursrechtspraak, en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.

Uitspraak

201205417/1/V3.
Datum uitspraak: 27 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 4 mei 2012 in
zaak nrs. 12/10068 en 12/10069 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 mei 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
1.1. Vaststaat dat de vreemdeling op 5 maart 2012 naar Albanië is uitgezet. Onder verwijzing naar de uitspraak van 8 augustus 2011 in zaak nr. 201105786/1/V3 (www.raadvanstate.nl) overweegt de Afdeling dat door die uitzetting is voldaan aan de bij het terugkeerbesluit vastgestelde terugkeerverplichting. Het terugkeerbesluit kan dan ook niet aan een eventuele toekomstige inbewaringstelling ten grondslag worden gelegd. Voorts is de duur van het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod
- één jaar - op 6 maart 2013 verstreken. Ten slotte heeft de rechtbank in hoger beroep onbestreden overwogen dat de vreemdeling niet heeft gesteld dat hij als gevolg van het terugkeerbesluit schade heeft geleden.
Onder deze omstandigheden heeft de vreemdeling geen belang meer bij het hoger beroep.
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Roosmalen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2013
53-714