201211849/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 november 2012 in zaak nr. 12/540 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2009 definitief op € 5.036,00 vastgesteld en het te veel betaalde van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 19 maart 2012, aangevuld bij dat van 12 april 2012 (hierna: het bestreden besluit), heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, de toeslag over 2009 nader vastgesteld op € 2.633,00 en het te veel betaalde van hem teruggevorderd.
Bij uitspraak van 13 november 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken nrs. 201208403/1/A2, 201210679/1/A2, 201210719/1/A2 en 201301701/1/A2 op 17 juni 2013 ter zitting behandeld, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, werkzaam bij die dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, mr. B. Pijnaker en mr. K. van Heesch, zijn verschenen. Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
[…]
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Bij besluit van 11 december 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 vastgesteld.
Bij brief van 31 augustus 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] verzocht om een overzicht van de gemaakte kinderopvangkosten over 2009 over te leggen.
Bij besluit van 17 maart 2011 is het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien.
Bij besluit van 25 maart 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief vastgesteld.
Aan het in beroep bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2009 kosten van opvang via het gastouderbureau Oma van Roodkapje heeft gehad. Daartoe heeft hij onder meer in aanmerking genomen dat de gastouder een deel van de door [wederpartij] gedane betalingen via dat gastouderbureau aan [wederpartij] heeft teruggeschonken.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de gastouder de eigen bijdrage als schenking terugbetaalt aan de vraagouder, nadat de totale kosten van kinderopvang daadwerkelijk zijn betaald aan het gastouderbureau, niet betekent dat geen kosten, als bedoeld in artikel 5 van de Wko, zijn opgekomen. Voorts valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wko naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer af te leiden dat de schenking van de eigen bijdrage door de gastouder aan de vraagouder indruist tegen de bedoeling van de wetgever.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank daarmee heeft miskend dat de term ‘te betalen kosten’ in artikel 5, eerste lid, van de Wko, ziet op de daadwerkelijk opgekomen kosten van kinderopvang. Nu uit het door [wederpartij] overgelegde rekeningafschrift van de gastouder blijkt dat de gastouder een deel van de betaling aan het gastouderbureau heeft teruggestort en het bureau dat bedrag vervolgens op de rekening van [wederpartij] heeft gestort, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad.
4.1. Met het besluit van 25 maart 2011 heeft de aan [wederpartij] toegekende kinderopvangtoeslag over 2009 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat de herziening op de voet van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir heeft plaatsgevonden. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen wist [wederpartij] dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend, nu hij per saldo geen eigen bijdrage heeft betaald.
4.2. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat de Belastingdienst/Toeslagen, als hij heeft gedaan, na de definitieve vaststelling alsnog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op eventuele toepassing van voormelde bepaling, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat [wederpartij] wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat hij dat behoorde te weten. Dat [wederpartij] na de vaststelling, als gesteld, niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad, is onvoldoende voor dat oordeel. Gelet hierop, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het besluit van 25 maart 2011 herzien.
5. Nu de Belastingdienst/Toeslagen blijkens hetgeen hiervoor is overwogen het besluit van 25 maart 2011 ten onrechte heeft herzien, wordt aan hetgeen hij in hoger beroep overigens heeft aangevoerd niet toegekomen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De Belastingdienst/Toeslagen zal bij het door hem opnieuw te nemen besluit op bezwaar het hiervoor overwogene dienen te betrekken.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
85-752.