ECLI:NL:RVS:2013:1347

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201211451/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen projectbesluit voor de realisatie van woningen in Duiven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een projectbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Duiven, dat op 21 september 2010 is genomen voor de realisatie van vier woningen aan de Althoornstraat 13-15 en de Eltensestraat 38-40. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat het in strijd zou zijn met het bestemmingsplan "Kloosterkamp". De rechtbank Arnhem heeft in eerdere uitspraken de beroepen van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de beroepen van de appellanten tegen het besluit van 21 september 2010 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank had moeten oordelen dat de appellanten nog belang hadden bij de beoordeling van hun beroepen, ondanks het feit dat het college een nieuw projectbesluit had genomen op 29 mei 2012. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart de beroepen van de appellanten tegen het besluit van 21 september 2010 gegrond. Het besluit van 21 september 2010 wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit blijven geheel in stand, omdat het college op 29 mei 2012 een wijziging heeft doorgevoerd.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige en verklaart de beroepen van de appellanten tegen het besluit van 21 december 2010 ongegrond. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om de belangen van betrokkenen in acht te nemen bij het nemen van besluiten.

Uitspraak

201211451/1/A1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Duiven,
2. [ appellant sub 2], wonend te Duiven,
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 19 april 2012 en 30 oktober 2012 in zaken nrs. 11/491, 11/499, 11/520, 11/522, 11/525 en 11/527 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Duiven.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2010 heeft het college een projectbesluit genomen ten behoeve van de realisatie van vier woningen aan de Althoornstraat 13-15 en de Eltensestraat 38-40 te Duiven (hierna tezamen en in enkelvoud: het perceel), een groenzone ten zuiden van deze vier woningen en een ventweg dan wel fietspad parallel aan de Eltensestraat en bijbehorende voorzieningen.
Bij besluit van 21 december 2010 heeft het college aan Vivare Projecten B.V. (hierna: Vivare) reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van twee vrijstaande en twee twee-onder-een-kap woningen op het perceel.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [wederpartij] beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 19 april 2012 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de aan het besluit van 21 september 2010 klevende gebreken te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 mei 2012 heeft het college het besluit van 21 september 2010 gewijzigd.
Bij uitspraak van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [wederpartij] tegen het besluit van 21 september 2010 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en de tegen het besluit van 29 mei 2012 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 19 april 2012 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid te repliceren.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Vivare een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Geleijnse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is Vivare, vertegenwoordigd door mr. J.J. Molenaar, advocaat te Arnhem, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van vier woningen waarvan twee twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kloosterkamp". Het college heeft om het bouwplan niettemin mogelijk te maken met toepassing van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit luidde ten tijde van belang, een projectbesluit genomen.
2. Ambtshalve overweegt de Afdeling dat de rechtbank heeft nagelaten een beslissing te nemen op de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 december 2010. Weliswaar worden de besluiten van 21 september 2010 en 21 december 2010 voor het aanwenden van rechtsmiddelen ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, als één besluit aangemerkt maar dat neemt niet weg dat de rechtbank blijkens het dictum van de aangevallen uitspraak uitsluitend op het beroep heeft beslist, voor zover dat tegen het besluit van 21 september 2010 is gericht. De aangevallen uitspraak dient in zoverre wegens strijd met artikel 8:77, eerste lid, onder c, van de Awb te worden vernietigd.
3. [ appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte hun beroepen tegen het besluit van 21 september 2010 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voeren zij aan dat het college weliswaar, nadat het daartoe in de gelegenheid is gesteld, een nieuw projectbesluit heeft genomen, maar dat neemt, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals dit ten tijde van belang luidde, niet weg dat zij nog belang hebben bij de beoordeling van hun beroepen tegen het besluit van 21 september 2010.
3.1. Bij besluit van 29 mei 2012 heeft het college het besluit van 21 september 2010 gewijzigd in die zin dat het projectbesluit volgens het college is geconcretiseerd. Voorts heeft het college de motivering van het projectbesluit ten aanzien van de financiële onderbouwing en de woningbehoefte aangepast. Het besluit van 21 september 2010 is niet door het college ingetrokken. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen belang meer hebben bij de beoordeling van het besluit van 21 september 2010, voor zover dat niet bij besluit van 29 mei 2012 is gewijzigd. De rechtbank heeft reeds daarom ten onrechte de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 september 2010, wegens het ontbreken van belang bij de beoordeling daarvan, niet-ontvankelijk verklaard. Nu de rechtbank in de tussenuitspraak van 19 april 2012 in hoger beroep onbestreden heeft geoordeeld dat het projectbesluit van 21 september 2010 een te ruime strekking heeft en dat het college de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid onvoldoende heeft gemotiveerd, had de rechtbank de beroepen tegen het besluit van 21 september 2010 gegrond moeten verklaren en dat besluit moeten vernietigen. Vervolgens had de rechtbank, gelet op het besluit van 29 mei 2012, kunnen beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.
Nu zij dat niet heeft gedaan, komt de aangevallen uitspraak ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
Het betoog slaagt.
4. [ appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte bij haar uitspraak van 30 december 2012 een aantal beroepsgronden buiten beschouwing heeft gelaten.
[appellant sub 1] betoogt in dit verband voorts dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 29 mei 2012 ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen hij in zijn brief van 26 juni 2012 heeft aangevoerd. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet is ingegaan op hetgeen hij heeft aangevoerd in het kader van de economische haalbaarheid van het bouwplan, de aanbestedingsplicht en de eigendom van het perceel. Voorts voert hij aan dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte de bestuurlijke lus heeft toegepast en zijn verzoek om getuigen te horen niet heeft behandeld.
4.1. Na de tussenuitspraak stond, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ter beoordeling of het college het door de rechtbank in haar tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Gelet op het belang van efficiënte geschillenbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijk besluit naar voren gebracht hadden kunnen worden. Dit betekent dat dergelijke gronden door de rechtbank in haar uitspraak van 30 oktober 2012 terecht buiten beschouwing zijn gelaten.
Voorts heeft de rechtbank terecht hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd over de aanbestedingsplicht niet in de uitspraak van 30 oktober 2012 besproken. De rechtbank heeft dit betoog reeds bij haar tussenuitspraak van 19 april 2012 besproken en behoorde in beginsel van de juistheid van de in de tussenuitspraak gegeven oordeel uit te gaan. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan niet worden teruggekomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Het verzoek om getuigen te horen dient ter ondersteuning van de in de tussenuitspraak besproken gronden en is, gelet op het voorgaande, reeds om die reden terecht buiten beschouwing gelaten. Het betoog over de bestuurlijke lus heeft de rechtbank eveneens terecht buiten beschouwing gelaten nu zij reeds in haar uitspraak van 19 april 2012 heeft gemotiveerd waarom zij aanleiding heeft gezien om de bestuurlijke lus toe te passen.
Het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank niet is ingegaan op hetgeen hij heeft aangevoerd over de economische haalbaarheid mist, nu de rechtbank dat in haar uitspraak van 30 oktober 2012 heeft behandeld, feitelijke grondslag.
De betogen falen.
5. Het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank in strijd met artikel 8:39 van de Awb de reactie van Vivare op het gewijzigde projectbesluit niet aan hem heeft toegezonden, is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de einduitspraak. Daartoe wordt overwogen dat niet is gebleken dat [appellant sub 1], nu in de reactie van Vivare geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht en [appellant sub 1] in hoger beroep op dat stuk heeft kunnen reageren, in zijn belangen is geschaad, zodat geen aanleiding bestaat voor vernietiging van deze uitspraak.
6. [ appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aan het projectbesluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is. Daartoe voert hij aan dat de in het project voorziene groenvoorziening in strijd is met het door de raad van de gemeente Duiven in het bij besluit van 18 april 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kloosterkamp-Zuid" neergelegde uitgangspunt dat de groenrand een scheiding moet vormen tussen het oude en nieuwe deel van de wijk. Voorts voert hij daartoe aan dat met de door het college gegeven motivering in strijd wordt gehandeld met de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008 in zaak nr. 200707560/1 (www.raadvanstate.nl). Ten slotte voert hij aan dat de door het college gegeven motivering in strijd is met het in de gemeente gevoerde beleid ten aanzien van zichtlijnen en doorzichten. Anders dan het college stelt, is de voorgestelde zichtlijn niet recht nu er bochten zijn.
6.1. De ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit is neergelegd in het rapport "Kloosterkamp-Zuid, noordoost hoek" van 21 september 2010 gewijzigd op 29 mei 2012.
6.2. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het projectbesluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In de ruimtelijke onderbouwing is ten aanzien van de groenvoorziening gemotiveerd uiteengezet waarom de groenvoorziening niet tussen de bestaande woningen en nieuwe woningen wordt aangelegd, maar dat het bij de nieuw gegraven knik in de sloot rechtdoor loopt naar de Eltensestraat. Daarbij is opgemerkt dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk is om ter hoogte van het perceel de groenvoorziening direct langs de bestaande woonwijk aan te leggen, omdat hierdoor de stedenbouwkundige structuur onduidelijk wordt, geen sprake is van ononderbroken zichtlijnen en de groenstructuur niet als geheel beleefbaar is in het stedenbouwkundige beeld.
In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] in hoger beroep hebben aangevoerd, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat dit standpunt onredelijk is. Niet is gebleken dat de in de ruimtelijke onderbouwing gegeven motivering in strijd is met het gevoerde beleid. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben beoogd te betogen dat het projectbesluit in strijd is met het beleid van de raad van de gemeente Duiven, zoals uitgewerkt in het bestemmingsplan "Kloosterkamp-Zuid", wordt overwogen dat het reeds niet tot een ander oordeel kan leiden, nu het projectbesluit ziet op het afwijken van het bestemmingsplan. Voorts staat de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008 in zaak nr. 200707560/1 (www.raadvanstate.nl) er niet aan in de weg dat het college alsnog een projectbesluit neemt voor het bouwplan. Daartoe wordt overwogen dat in de voormelde uitspraak van de Afdeling ten aanzien van de groenvoorziening is overwogen dat in de aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kloosterkamp-Zuid" ten grondslag liggende responsnota noch anderszins naar voren komt om welke reden de groenvoorziening in de noordoostelijke hoek van het plangebied anders dan elders in het plangebied niet is gelegd tussen de bestaande en de nieuwe woningen. Anders dan in die zaak, heeft het college thans wel een motivering gegeven voor de ligging van de groenstrook.
Het betoog faalt.
7. [ appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 5.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) heeft gehandeld. Daartoe voert hij aan dat er geen overleg op initiatief van het college heeft plaatsgevonden tussen hem en het college.
7.1. Ingevolge artikel 5.1.1, eerste lid, van het Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een projectbesluit daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het projectbesluit in het geding zijn.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 5.1.1. van het Bro heeft gehandeld. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken dat er overleg heeft plaatsgevonden met het Waterschap Rijn en IJssel. Dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met [appellant sub 2] op initiatief van het college, maakt niet dat in strijd met het voormelde artikel is gehandeld, reeds nu dat artikel niet ziet op het voeren van overleg met [appellant sub 2] in de hoedanigheid van belanghebbende.
Het betoog faalt.
8. [ appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan het bij besluit van 29 mei 2012 gewijzigde projectbesluit een ruimere strekking heeft gegeven dan waartoe het bevoegd was. Daartoe voeren zij aan dat de verwijzing in het besluit van 29 mei 2012 naar de verleende bouwvergunning voor meer onzekerheden zorgt, nu op de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen de exacte ligging van de te realiseren woningen ontbreekt. Voorts voeren zij aan dat in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat aan de op de daarbij behorende kaart aangegeven maten en dergelijke geen rechten kunnen worden ontleend en de bouwvergunning maatgevend is.
8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 september 2010 in zaak nr. 201004647/1/H1; www.raadvanstate.nl), kan de bevoegdheid om een projectbesluit te nemen, gelet op artikel 3.10, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet ruimtelijke ordening, slechts worden aangewend voor het verwezenlijken van een project.
Volgens de tekst van het besluit van 29 mei 2012 heeft het projectbesluit betrekking op de verwezenlijking van het bouwvoornemen zoals vastgelegd in de bouwvergunning van 21 december 2010. Voorts is het projectbesluit volgens de tekst van dit besluit niet bedoeld als toekomstig toetsingskader en bevat het geen naar buiten toe werkende regels die voor herhaalde toepassing vatbaar zijn. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het projectbesluit specifiek ziet op de in het bouwplan voorziene woningen en derhalve niet een te ruime strekking heeft. De gestelde omstandigheden dat de exacte ligging van het bouwplan niet op de bouwtekening is aangegeven en in de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen dat de bouwvergunning doorslaggevend is voor de maatvoering, maakt niet dat het projectbesluit een te ruime strekking heeft.
De betogen falen.
9. [ appellant sub 1] heeft eerst in hoger beroep betoogd dat het besluit van 29 mei 2012 nog niet in werking is getreden en dat het college niet in redelijkheid een projectbesluit heeft kunnen nemen omdat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraken, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd als reactie op het besluit van 29 mei 2012 en [appellant sub 1] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
10. De hoger beroepen zijn gegrond. De uitspraak van 30 oktober 2012 dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 september 2010 niet-ontvankelijk heeft verklaard en voor zover de rechtbank heeft nagelaten een beslissing in de uitspraak op te nemen over de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 december 2010. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen het besluit van 21 september 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt, gelet op rechtsoverweging 3.1 van deze uitspraak, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb en artikel 3.10 van de Wro voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel, gelet op het wijzigingsbesluit van 29 mei 2012, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 21 september 2010 geheel in stand blijven en zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, voorts de beroepen tegen het besluit van het college van 21 december 2010 ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraken dienen voor het overige te worden bevestigd.
11. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
In dit kader heeft [appellant sub 1] aangevoerd dat hij op de door hem aan de rechtbank overhandigde proceskostenformulier heeft aangegeven kosten te hebben gemaakt voor het verkrijgen van een uittreksel uit het Kadaster. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat, nu hij deze kosten niet redelijkerwijs voor de behandeling van het beroep heeft moeten maken en dus niet wordt voldaan aan artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
[appellant sub 2] heeft verzocht om vergoeding van de verletkosten. Hij heeft stukken overgelegd ten betoge dat zijn verletkosten minstens € 80.47 per uur bedragen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt echter maximaal € 78,00 per uur aan verletkosten toegekend. Daarbij geldt voorts forfaitair het aantal van zes uur. De verletkosten worden vastgesteld op € 468,00.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 oktober 2012 in zaken nrs. 11/491, 11/499, 11/520, 11/522, 11/525 en 11/527, voor zover de rechtbank de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 september 2010 niet-ontvankelijk heeft verklaard en voor zover de rechtbank heeft nagelaten te beslissen op de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 december 2010;
III. verklaart de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 september 2010 ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Duiven van 21 september 2010;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. verklaart de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 december 2010 ingestelde beroepen ongegrond;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraken voor het overige;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Duiven tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 50,64 (zegge: vijftig euro en vierenzestig cent);
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Duiven tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 518,64 (zegge: vijfhonderdachttien euro en vierenzestig cent);
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Duiven aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 382,00 (zegge: driehonderdtweeëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt;
XI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Duiven aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 382,00 (zegge: driehonderdtweeëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. Van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
357-712.