ECLI:NL:RVS:2013:1338

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201206559/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E. Steendijk
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning eerste fase voor woningbouw in Gendt

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard om een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van vier woningen en het herbouwen van een woning op een perceel in Gendt. Het college had op 7 oktober 2010 besloten om de bouwvergunning te weigeren. Dit besluit werd door [appellant] bestreden, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 10 mei 2011. De rechtbank Arnhem oordeelde in een tussenuitspraak op 22 november 2011 dat het college een gebrek in het besluit moest herstellen, maar dit gebeurde niet tijdig. Uiteindelijk vernietigde de rechtbank op 24 mei 2012 het besluit van het college, waarop [appellant] hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 januari 2013 en opnieuw op 8 augustus 2013. De rechtbank had overwogen dat het college de aanvraag om een projectbesluit niet aan de gemeenteraad had voorgelegd, wat noodzakelijk was voor het beoordelen van de afwijking van het bestemmingsplan. [appellant] voerde aan dat hij schade had geleden door onjuiste mededelingen van de gemeente, maar de rechtbank oordeelde dat er geen grondslag was voor schadevergoeding. Ook het verzoek om vergoeding van kosten in de bezwaarfase werd afgewezen, omdat het primaire besluit niet was herroepen wegens een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 november 2012 ongegrond. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had besloten om de weigering van de bouwvergunning in stand te houden, omdat [appellant] geen gronden had aangevoerd die de weigering konden ondermijnen. De beslissing van de Raad van State werd openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013.

Uitspraak

201206559/1/A1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gendt, gemeente Lingewaard,
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 22 november 2011 en 24 mei 2012 in zaak nr. 11/2143 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2010 heeft het college geweigerd [appellant] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van vier woningen en het herbouwen van een woning op het perceel [locatie] te Gendt.
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 22 november 2011 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om een gebrek in het besluit van 10 mei 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 27 november 2012 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het ziet op het uitblijven van een projectbesluit, doch voor het overige opnieuw ongegrond en het besluit van 7 oktober 2010, met inachtneming van een besluit van de gemeenteraad van 15 november 2012, in stand gelaten.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door D. Brouwer, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 27 november 2012 bij haar ingediende beroepschrift aan de Afdeling doorgezonden.
Naar aanleiding hiervan heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 8 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door G.J.M. Geveling, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van deel C van deze wet volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding ervan, op dit geding van toepassing blijft.
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college de aanvraag om een projectbesluit te nemen ten onrechte niet aan de raad heeft doorgezonden en aldus onvoldoende heeft onderzocht of afwijking van het bestemmingsplan mogelijk en gewenst is. Teneinde het gebrek in het besluit van 10 mei 2011 te herstellen, dient het ervoor zorg te dragen dat de raad een besluit neemt op de aanvraag om een projectbesluit te nemen en vervolgens met inachtneming van wat de raad heeft besloten het besluit op bezwaar te herstellen, dan wel in de plaats daarvan een ander besluit te nemen. Zij heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het college dat niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van mededelingen van een medewerker van de gemeente, op grond waarvan hij verwachtte dat aan hem alsnog bouwvergunning eerste fase zou worden verleend en hij, vooruitlopend daarop, kosten heeft gemaakt.
3.1. Dat betoog faalt. Uit de aangevallen uitspraak volgt niet dat aan [appellant] bouwvergunning eerste fase moest worden verleend. Voorts heeft de rechtbank het college terecht niet veroordeeld tot vergoeding van schade, naar gesteld veroorzaakt door ten onrechte gedane mededelingen van ambtelijke zijde. Daarvoor biedt de wet geen grondslag.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank het college ten onrechte niet tot vergoeding van de bij hem in de bezwaarfase opgekomen kosten heeft veroordeeld.
4.1. Ook dat betoog faalt. Voor vergoeding van de in bezwaar opgekomen kosten is ingevolge artikel 7:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) slechts plaats, indien het primaire besluit in bezwaar wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dat is niet gebeurd.
5. [appellant] heeft, gelet op het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 27 november 2012, geen belang bij zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat het college een dwangsom verbeurt, indien of zolang het niet aan de uitspraak voldoet.
6. Het besluit van 27 november 2012 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht ook voorwerp van dit geding te zijn.
7. De raad heeft bij besluit van 15 november 2012 geweigerd een projectbesluit te nemen, omdat voor het bouwplan geen goede ruimtelijke onderbouwing valt te geven, gelet op de ontsluiting van het bouwplan, en [appellant] geen aangepast bouwplan heeft ingediend. Het college heeft bij het besluit van 27 november 2012, lettend op dat besluit van de raad, de weigering bouwvergunning eerste fase te verlenen in stand gelaten.
8. [appellant] betoogt dat het college met dit besluit het vertrouwensbeginsel, het fair-play beginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Daartoe voert hij aan dat de aanzet tot een woonbestemming door het college is gegeven, in het verleden besprekingen hebben plaatsgevonden en de bouwvergunning is toegezegd. Voorts heeft het ten onrechte steeds nieuwe gegevens van hem gevraagd en zich niet aan beslistermijnen gehouden, dan wel in het geheel niet op zijn brieven gereageerd. Hij wijst er voorts op dat gedeputeerde staten van Gelderland positief hebben geadviseerd.
8.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door een daartoe bevoegd persoon namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het bouwvergunning eerste fase zou verlenen. Dat gedeputeerde staten van Gelderland, als gesteld, positief hebben geadviseerd, heeft niet de betekenis die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Het was aan het college om over de verlening van de bouwvergunning te beslissen. Het door [appellant] aangevoerde biedt voorts evenmin grond voor het oordeel dat het college daarbij het fair-play beginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.
Nu [appellant] verder tegen het besluit van 27 november 2012 geen gronden heeft aangevoerd, geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college bij het besluit van 27 november 2012 de weigering bouwvergunning eerste fase te verlenen niet in stand heeft mogen laten.
Het betoog faalt.
9. Het beroep tegen het besluit van 27 november 2012 is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard van 27 november 2012 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
580.