201208403/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 juli 2012 in zaak nr. 12/444 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2008 definitief vastgesteld op € 6.898,00 en het te veel betaalde van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 20 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2008 herzien vastgesteld op € 3.715,00 en het te veel betaalde van haar teruggevorderd.
Bij uitspraak van 13 juli 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 20 februari 2012 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het tegen het besluit van 15 maart 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts heeft zij het besluit van 31 mei 2011 herroepen en bepaald dat bij de berekening van de kinderopvangtoeslag met ingang van 1 juni 2008 rekening wordt gehouden met onder meer de kosten van gastouderopvang. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken nrs. 201210679/1/A2, 201210719/1/A2, 201211849/1/A2 en 201301701/1/A2 op 17 juni 2013 ter zitting behandeld, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, werkzaam bij die dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, mr. B. Pijnaker en mr. K. van Heesch, zijn verschenen. Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
[…]
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Op 23 mei 2008 heeft [wederpartij] met ingang van 1 juni 2008 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor opvang via het gastouderbureau Oma van Roodkapje.
Bij brief van 29 augustus 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar verzocht om gegevens, waaronder betaalbewijzen, over de kinderopvang in 2008 over te leggen.
Bij besluit van 29 november 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 vastgesteld, dat nadien meermaals is herzien.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2008 definitief vastgesteld.
Aan het bestreden besluit van 15 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2008 kosten voor kinderopvang heeft gehad. Daartoe heeft hij in aanmerking genomen dat de kosten voor de maanden juli tot en met december 2008 eerst in januari 2009 en voor de maand juni 2008 in oktober 2009, en dus na het verstrijken van het berekeningsjaar, zijn voldaan en de betalingen daarom niet aan het toeslagjaar 2008 kunnen worden toegerekend.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld, nu artikel 5, eerste lid, van de Wko spreekt van ‘te betalen kosten’ en niet van ‘betaalde kosten’ en ook anderszins geen beperking is opgenomen met betrekking tot de termijn van betaling van de opvangkosten.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank daarmee heeft miskend dat met de woorden ‘te betalen kosten’ in artikel 5, eerste lid, van de Wko bedoeld is ‘daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan, wordt aangetast’. De berekening kinderopvangtoeslag vindt plaats op grond van de voor het desbetreffende jaar relevante feiten. Deze feiten kunnen niet door na afloop van het toetsingsjaar alsnog betalingen te doen gewijzigd worden. De latere betalingen zijn geen in het desbetreffende toeslagjaar gemaakte kosten van kinderopvang, aldus de dienst.
4.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen de hogerberoepsgrond, voor zover deze ziet op de betaling van de kosten voor kinderopvang voor de periode juli tot en met december 2008 in januari 2009 laten vallen.
4.2. Met het besluit van 31 mei 2011 heeft de aan [wederpartij] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat de herziening op de voet van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir, heeft plaatsgevonden. Volgens hem had [wederpartij] behoren te weten dat haar tegemoetkoming op een te hoog bedrag was vastgesteld, omdat zij de opvangkosten van juni 2008 niet in dat jaar, maar pas op 6 oktober 2009 heeft betaald.
4.3. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat de Belastingdienst/Toeslagen, als hij heeft gedaan, na de definitieve vaststelling alsnog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op eventuele toepassing van voormelde bepaling, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat [wederpartij] wist dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat zij dat behoorde te weten. Dat [wederpartij] na de vaststelling, als gesteld, niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij in 2008 daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad, is onvoldoende voor dat oordeel. Gelet hierop, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 31 mei 2011 ten onrechte herzien.
5. Nu de Belastingdienst/Toeslagen blijkens hetgeen hiervoor is overwogen het besluit van 31 mei 2011 ten onrechte heeft herzien, wordt aan hetgeen hij in hoger beroep overigens heeft aangevoerd niet toegekomen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
85-752.