ECLI:NL:RVS:2013:1332

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201209618/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • S.I.M. Peute
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling om document rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen de tussenuitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 9 augustus 2012 en haar uitspraak van 10 september 2012. De minister had op 2 november 2011 een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister een gebrek in zijn besluit moest herstellen, maar de minister besloot dit niet te doen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de minister, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.

De minister, thans staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ging in hoger beroep tegen deze uitspraken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde kwam, eerder beantwoord in een andere zaak. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris faalt en dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De aangevallen uitspraken worden bevestigd.

De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 472,00 worden vastgesteld, en er wordt een griffierecht van € 466,00 opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 26 september 2013.

Uitspraak

201209618/1/V4.
Datum uitspraak: 26 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 9 augustus 2012 en haar uitspraak van 10 september 2012 in zaak nr. 12/5126 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 9 augustus 2012 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de minister in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van die uitspraak een aan het besluit van 27 januari 2012 klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 september 2012 heeft de rechtbank, nadat de minister de rechtbank te kennen heeft gegeven geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen, het door de vreemdeling tegen het besluit van 27 januari 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen voormelde uitspraken heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 9 augustus 2013 in zaak nr. 201207385/1/V4) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grief niet afdoet, vloeit voort dat de grief faalt.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraken;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Peute
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2013
391