201208747/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas (voorheen: Nieuwerkerk aan den IJssel),
appellant,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (hierna: de staatssecretaris, voorheen: de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft de staatssecretaris de aan het college verleende subsidie voor het project "Railscherm Nieuwerkerk aan den IJssel" gewijzigd in € 2.359.269, exclusief BTW.
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft de staatssecretaris het daartegen door het college gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft het college beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door ing. F. Warnaar en N. Anthony, beiden werkzaam bij de gemeente, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M. Piras en P.S. Verdouw, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 6 december 2006 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gelet op de artikelen 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer, 126a en 129 van de Wet geluidhinder, 13, eerste lid, van het Besluit milieusubsidies en 3.9 en 4.22 van het Besluit geluidhinder, de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai vastgesteld (Stcrt. 2006, 247; hierna: de Subsidieregeling). De Subsidieregeling is onder meer gewijzigd bij besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Verkeer en Waterstaat van 21 april 2010 (Stcrt. 2010, 6525).
Ingevolge artikel 1, onder m, wordt in de Subsidieregeling verstaan onder minister: minister van Infrastructuur en Milieu.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan de minister subsidie verstrekken ter zake van de kosten van projecten met als doel de beperking van de geluidsbelasting vanwege wegen en spoorwegen aan woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen of de beperking van het geluidsniveau binnen woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen.
Ingevolge het tweede lid, zoals dat geldt sedert 1 mei 2010, wordt geen subsidie verstrekt voor BTW verschuldigd over kosten voor projecten als bedoeld in het eerste lid, tenzij de subsidieontvanger aantoonbaar de BTW niet kan verrekenen of hiervoor geen compensatie kan krijgen op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b en d, kan de minister aan het gemeentebestuur of het bestuur op aanvraag subsidie verstrekken ter zake van de kosten van geluid-reducerende maatregelen aan de constructie van een weg of spoorweg en afschermende maatregelen tegen spoorweglawaai.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan de minister aan het gemeentebestuur of het bestuur op aanvraag subsidie verstrekken ter zake van de kosten van voorbereiding van, begeleiding van en toezicht op maatregelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, zoals dat geldt sedert 1 mei 2010, stelt de minister, indien hij tevens subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, verleent, bij die beschikking de subsidie voor voorbereiding, begeleiding en toezicht vast op 18% van het bedrag van de verlening van de subsidie voor de maatregelen.
2. Bij besluit van 27 november 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister), voor zover thans van belang, aan het college € 1.757.277,48 subsidie verleend, exclusief BTW, voor de kosten van het bouwen van geluidschermen langs het spoorwegtraject Nieuwerkerk aan den IJssel. Tevens heeft de minister de subsidie voor de kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht op deze maatregelen, ingevolge het destijds geldende artikel 25, eerste lid, van de Subsidieregeling, vastgesteld op 15% van het bedrag van de verlening van de subsidie voor de maatregelen inclusief BTW, derhalve op € 313.674,03.
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft de staatssecretaris de voor de maatregelen verleende subsidie gewijzigd in € 2.359.269, exclusief BTW.
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft de staatssecretaris zich, onder ongegrondverklaring van het door het college daartegen gemaakte bezwaar, op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om subsidie te verlenen voor het gestelde tekort van het college, nu dit tekort betrekking heeft op kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht op de maatregelen en de subsidie hiervoor reeds is vastgesteld bij het onherroepelijk geworden besluit van 27 november 2007. De staatssecretaris heeft in een door het college genoemde garantiebrief van 25 maart 2008 geen aanleiding gezien om op dit besluit terug te komen.
3. Het college betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op het besluit van 27 november 2007, in zoverre daarbij subsidie is verstrekt voor de kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht op de maatregelen. Het college stelt dat het voor begeleiding en toezicht tijdens de realisatiefase € 192.164,40 meer aan ProRail heeft moeten betalen dan het aan subsidie van de staatssecretaris heeft ontvangen.
3.1. Het besluit van 20 maart 2012 behelst een wijziging van de verleende subsidie voor de maatregelen. Deze wijziging behelst een relevante wijziging van het recht op subsidie voor voorbereiding, begeleiding en toezicht, nu de hoogte hiervan ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Subsidieregeling onlosmakelijk verbonden is met de hoogte van de verleende subsidie voor de maatregelen. Anders dan de staatssecretaris heeft gesteld, biedt de Subsidieregeling noch de toelichting daarop grond voor het oordeel dat subsidie voor de kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht op de maatregelen slechts wordt vastgesteld bij het eerste besluit tot verlening van subsidie voor de maatregelen. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 26 juli 2012 daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu de subsidie voor de kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht op de maatregelen reeds is vastgesteld bij het onherroepelijk geworden besluit van 27 november 2007, geen aanleiding bestaat om daarop terug te komen. De staatssecretaris heeft ten onrechte nagelaten om deze subsidie in beginsel vast te stellen op 18% van het gewijzigde bedrag van de verlening van de subsidie voor de maatregelen exclusief BTW, derhalve op het forfaitaire bedrag van € 424.668,42.
Het betoog slaagt in zoverre.
4. Het college betoogt voorts dat de staatssecretaris in een garantiebrief van 25 maart 2008 ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op het onherroepelijk geworden besluit van 27 november 2007, in zoverre daarbij de subsidie voor de kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht op de maatregelen is vastgesteld.
4.1. In de brief van de minister aan het college van 25 maart 2008 staat het volgende vermeld:
‘Op 20 maart 2008 heeft u telefonisch aangegeven dat er wellicht problemen ontstaan bij het overgaan tot gunning van de opdracht vanwege de aansprakelijkheid met betrekking tot de onvoorziene omstandigheden die kunnen ontstaan tijdens de uitvoering van het railscherm. (…) In navolging van mijn e-mail van 21 maart 2008 stel ik hierbij dat het ministerie van VROM de risico’s met betrekking tot de onvoorziene omstandigheden, die ontstaan gedurende de realisatiefase, volledig van u zal overnemen. Dat volgt uit artikel 126a van de Wet Geluidhinder en de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 23 juni 2005 aan de provincie Overijssel. De brief is als bijlage opgenomen. Indien door onvoorziene omstandigheden of als gevolg van de in de overeenkomst opgenomen risico’s, de kosten van de realisatie van het saneringsproject zullen toenemen, zal ik deze kosten aan u vergoeden. Ik stel daarbij als voorwaarden dat de kosten tijdig worden gemeld, dat de kosten direct samenhangen met of voortvloeien uit de realisatie van het saneringsproject en dat de kosten niet op een derde partij zijn te verhalen.’
In voormelde brief van 23 juni 2005 staat het volgende vermeld:
‘Tijdens de voorbereidings- en realisatiefase van de geluidsschermen liggen de risico’s bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer inclusief gebreken in verband met ontwerp- en realisatiefouten die in een later stadium tot uiting komen. Tot de door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gedekte risico’s tijdens de realisatiefase behoren ook kosten van schades die het gevolg zijn van eventuele ontwerpfouten van ProRail voor zover die kosten hoger zijn dan de vergoeding die ProRail krijgt voor de begeleiding van ontwerp en realisatie van het betreffende scherm.’
4.2. De brief van de minister van 25 maart 2008 biedt geen grond voor het oordeel dat op voorhand is uitgesloten dat deze aan het eerdere besluit van 27 november 2007 kan afdoen, in zoverre daarbij de subsidie voor de kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht is vastgesteld. Mede gelet op de reden van totstandkoming van deze brief, namelijk om het college te bewegen over te gaan tot gunning van de opdracht voor het project, en de verwijzing naar de brief van 23 juni 2005, is er geen grond voor het door de staatssecretaris ingenomen standpunt dat de daarin bedoelde kosten niet ook betrekking hebben op begeleiding en toezicht die door onvoorziene omstandigheden gedurende de realisatiefase zijn ontstaan. De staatssecretaris heeft derhalve ten onrechte nagelaten om te onderzoeken of deze kosten, althans in zoverre deze uitstijgen boven het forfaitaire bedrag, zoals gesteld door onvoorziene omstandigheden zijn opgekomen, in welk geval de minister heeft toegezegd dat hij de risico’s daarvan volledig van het college zal overnemen voor zover overigens aan de in de brief van 25 maart 2008 vermelde voorwaarden is voldaan.
Het betoog slaagt.
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 26 juli 2012 dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De staatssecretaris dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 26 juli 2012, kenmerk IENM/BSK-2012/135219.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
344.