201204352/1/V2.
Datum uitspraak: 28 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
2. [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2012 in zaken nrs. 12/10514 en 12/10513 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, zich onbevoegd verklaard van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, kennis te nemen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de minister
3. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
4. De staatssecretaris betoogt in de grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kon worden uitgevaardigd en derhalve niet gelijktijdig met de meeromvattende beschikking.
4.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 31 augustus 2012 in zaak nr. 201202699/1/V2) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de grief slaagt en dat de voorzieningenrechter reeds hierom zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de voorzieningenrechter zich daarbij onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inreisverbod toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
6. Het betoog van de vreemdeling dat uit de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 2011, C-61/11 PPU, El Dridi, en van 6 december 2011, C-329/11, Achughbabian, (www.curia.europa.eu) volgt dat eerst tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie kan worden overgegaan, nadat zij in de gelegenheid is gesteld zelf terug te keren naar haar land van herkomst en Nederland alle nodige maatregelen heeft genomen het terugkeerbesluit uit te voeren maar dit niet tot haar terugkeer heeft geleid, faalt, reeds nu het besluit van 28 maart 2012 mede strekt tot uitvaardiging van een inreisverbod en niet tot strafbaarstelling van de overtreding van dat inreisverbod.
7. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2012 in zaak nr. 12/10513, voor zover hij zich hierin onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep tegen het inreisverbod;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
549