ECLI:NL:RVS:2013:133

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
201204352/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2012. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel had op 28 maart 2012 een aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het inreisverbod en verklaarde het beroep voor het overige ongegrond.

Tegen deze uitspraak hebben zowel de vreemdeling als de minister hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, omdat de aangevoerde gronden niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden. Het hoger beroep van de minister werd echter gegrond verklaard, omdat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kon worden uitgevaardigd. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter zich ten onrechte onbevoegd had verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen het inreisverbod.

De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd voor zover deze zich onbevoegd had verklaard, en het beroep tegen het inreisverbod werd ongegrond verklaard. De Afdeling bevestigde de uitspraak voor het overige. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in tegenwoordigheid van een ambtenaar van staat, en werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.

Uitspraak

201204352/1/V2.
Datum uitspraak: 28 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
2. [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2012 in zaken nrs. 12/10514 en 12/10513 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, zich onbevoegd verklaard van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, kennis te nemen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de minister
3. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
4. De staatssecretaris betoogt in de grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kon worden uitgevaardigd en derhalve niet gelijktijdig met de meeromvattende beschikking.
4.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 31 augustus 2012 in zaak nr. 201202699/1/V2) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de grief slaagt en dat de voorzieningenrechter reeds hierom zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de voorzieningenrechter zich daarbij onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inreisverbod toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
6. Het betoog van de vreemdeling dat uit de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 2011, C-61/11 PPU, El Dridi, en van 6 december 2011, C-329/11, Achughbabian, (www.curia.europa.eu) volgt dat eerst tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie kan worden overgegaan, nadat zij in de gelegenheid is gesteld zelf terug te keren naar haar land van herkomst en Nederland alle nodige maatregelen heeft genomen het terugkeerbesluit uit te voeren maar dit niet tot haar terugkeer heeft geleid, faalt, reeds nu het besluit van 28 maart 2012 mede strekt tot uitvaardiging van een inreisverbod en niet tot strafbaarstelling van de overtreding van dat inreisverbod.
7. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 april 2012 in zaak nr. 12/10513, voor zover hij zich hierin onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep tegen het inreisverbod;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
549