ECLI:NL:RVS:2013:1329

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201206441/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en verschoonbaarheid termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, die op 25 juli 2008 door de staatssecretaris van Justitie was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet tijdig bezwaar had gemaakt, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de vreemdeling niet op de hoogte was van het besluit. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De staatssecretaris had het besluit op de juiste wijze bekendgemaakt aan het laatst bekende adres van de vreemdeling, en de vreemdeling had verzuimd om een nieuw adres door te geven. De Raad van State stelde vast dat de vreemdeling had moeten begrijpen dat het besluit naar het laatst bekende adres zou worden verzonden, en dat de gevolgen van het niet tijdig indienen van bezwaar voor zijn rekening kwamen. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie van adreswijzigingen door vreemdelingen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De Raad van State bevestigde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk was.

Uitspraak

201206441/1/V3.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 juni 2012 in zaak nr. 12/2615 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 25 juli 2008 op de juiste wijze bekend is gemaakt en dat de vreemdeling hiertegen niet tijdig in bezwaar is gekomen. De overschrijding van de bezwaartermijn is naar het oordeel van de rechtbank echter verschoonbaar, nu vaststaat dat de vreemdeling niet tijdig van het besluit kennis heeft kunnen nemen en derhalve niet tijdig een rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden, dit besluit belastend is en niet op aanvraag is genomen en de grondslag van de intrekking is gelegen in het vertrek van de vreemdeling met onbekende bestemming.
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat de vreemdeling het besluit van 25 juli 2008, dat bij zijn laatst bekende adres is aangeboden, niet heeft ontvangen en hierdoor geen rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden, komt voor zijn rekening en risico en kan niet worden aangemerkt als een verschoonbare reden voor termijnoverschrijding, aldus de staatssecretaris.
3.1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Awb vier weken.
Ingevolge artikel 6:11, van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 4.37 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), voor zover thans van belang, is de vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, verplicht om in geval van verandering van woon- of verblijfplaats hiervan de staatssecretaris in kennis te stellen, onder opgave van het nieuwe adres.
Ingevolge paragraaf B1/9.7.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, geldt verzending aan het laatst bekende adres in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) als rechtsgeldige bekendmaking van een beschikking, indien blijkt dat de vreemdeling niet of niet meer op het in de GBA vermelde adres woont en hij heeft verzuimd een ander adres door te geven.
3.2. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat de staatssecretaris het besluit van 25 juli 2008 op de juiste wijze overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb en paragraaf B1/9.7.7.1, zoals dit luidde ten tijde van belang, van de Vc 2000 bekend heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft het besluit van 25 juli 2008 naar het laatst bekende adres van de vreemdeling in de GBA verzonden, nadat hij had vastgesteld dat de vreemdeling volgens de GBA van de gemeente Amsterdam met onbekende bestemming was vertrokken en hij had verzuimd een ander adres door te geven, waartoe hij krachtens artikel 4.37 van het Vb 2000 wel de verplichting had.
De rechtbank heeft eveneens onbestreden overwogen dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 22 augustus 2008 is geëindigd en dat het door de vreemdeling ingediende bezwaarschrift van 15 september 2011 derhalve na afloop van die termijn is ingediend.
Tenslotte heeft de rechtbank onbestreden overwogen dat vaststaat dat de vreemdeling niet tijdig kennis heeft gekregen van voormeld besluit, nu hij niet meer woonde op het voor de verzending gebruikte adres.
3.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, diende de vreemdeling te begrijpen dat de staatssecretaris bij het ontbreken van een ander adres van het laatst bekende adres gebruik zou maken, zoals ook in de Vc 2000 is aangekondigd. Dat de vreemdeling tegen het besluit van 25 juli 2008 niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij niet meer woonachtig was op het door hem opgegeven adres, dient derhalve voor zijn rekening en risico te komen. De omstandigheden dat de aanleiding voor de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van de vreemdeling is gelegen in het vertrek van de vreemdeling met onbekende bestemming en dat het hier een niet op aanvraag genomen belastend besluit betreft, leiden niet tot een ander oordeel.
Uit het vorenstaande volgt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 januari 2012 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 juni 2012 in zaak nr. 12/2615;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Dokkum
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
480-755