ECLI:NL:RVS:2013:1317

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201207040/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag aanvraag afgewezen door Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvraag om huurtoeslag door de Belastingdienst ongegrond verklaarde. De Belastingdienst had op 5 april 2011 de aanvraag om huurtoeslag voor 2010 afgewezen, omdat [appellant A] en [appellant B] volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) niet op het adres van de woning stonden ingeschreven. Dit leidde tot de conclusie dat zij niet in aanmerking kwamen voor huurtoeslag op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag (Wht).

De rechtbank oordeelde dat de inschrijving in de GBA een absolute voorwaarde is voor het verkrijgen van huurtoeslag. [appellant A] en [appellant B] voerden aan dat zij zich niet konden inschrijven omdat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden, en dat dit in strijd was met hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 september 2013 behandeld.

De Afdeling overwoog dat het koppelingsbeginsel, dat bepaalt dat alleen personen met rechtmatig verblijf huurtoeslag kunnen ontvangen, een redelijke en objectieve rechtvaardiging biedt voor het onderscheid tussen rechtmatige en onrechtmatige verblijvers. De Afdeling concludeerde dat de Belastingdienst niet verplicht was om huurtoeslag toe te kennen aan [appellant A] en [appellant B], omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden van de Wht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regels rechtvaardigden.

Het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201207040/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B],
wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 19 juni 2012 in zaak nr. 11/1217 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2011 heeft de Belastingdienst een aanvraag van [appellant A] om huurtoeslag voor 2010 afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft eenieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 14 moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA).
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Awir kunnen bij regeling van de minister van Financiën in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA).
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wet GBA wordt op grond van zijn aangifte van verblijf en adres degene die niet in een basisadministratie is ingeschreven, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden en:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, of
c. vreemdeling is en rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, inschreven in de basisadministratie van de gemeente waar hij zijn adres heeft.
2. De Belastingdienst heeft aan de gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om huurtoeslag voor 2010 ten grondslag gelegd dat [appellant A] en [appellant B] volgens de GBA niet staan ingeschreven op het adres van de woning waarvoor de aanvraag is gedaan en derhalve ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht niet voor huurtoeslag in aanmerking komen.
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat inschrijving in de GBA een absolute voorwaarde is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen, heeft miskend dat zij zich niet in de GBA kunnen inschrijven op het adres van de woning waarvoor de aanvraag is gedaan, omdat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Zij voeren aan dat zij hierdoor van huurtoeslag zijn uitgesloten, hetgeen in strijd is met de rechten, neergelegd in de artikelen 8 en 14 van het EVRM, nu huurtoeslag bedoeld is om mensen met lage inkomens tegemoet te komen in de kosten voor hun huurwoning.
3.1. Niet in geschil is dat [appellant A] en [appellant B] ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht niet in aanmerking komen voor huurtoeslag en dat geen sprake is van de in het tweede lid bedoelde uitzondering. In zoverre [appellant A] en [appellant B] betogen dat zij ingevolge het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Wet GBA wegens het ontbreken van rechtmatig verblijf niet worden ingeschreven op het adres van de woning waarvoor de aanvraag om huurtoeslag is gedaan, en zij daardoor ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht van huurtoeslag zijn uitgesloten, wordt overwogen dat aan eerst vermeld artikel het koppelingsbeginsel ten grondslag ligt. Het koppelingsbeginsel heeft tot doel te voorkomen dat illegale vreemdelingen door ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun wederrechtelijke verblijf of het verwerven van de schijn van legaliteit. Daarnaast is het erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling die procedeert voor een verblijfsvergunning gaandeweg in staat blijkt een zodanig sterke rechtspositie op te bouwen - of de schijn van een dergelijke positie - dat hij na ommekomst van de procedure zo goed als onuitzetbaar blijkt (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1 en 2). Onder verwijzing naar de uitspraken van 22 december 2010 in zaak nr. 201202839/1/A2 overweegt de Afdeling dat, gezien het met het koppelingsbeginsel nagestreefde doel, dit beginsel op zichzelf een redelijke en objectieve rechtvaardiging vormt voor het gemaakte onderscheid tussen enerzijds een Nederlander of een vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet en anderzijds vreemdelingen - zoals [appellant A] en [appellant B]- die niet over een zodanig verblijfsrecht beschikken.
3.2. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in de onder 3.1 vermelde uitspraken, vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepaling van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het niet toekennen van huurtoeslag wegens het ontbreken van een inschrijving in de GBA op het adres waarvoor de aanvraag is gedaan, kan onder zeer bijzondere omstandigheden in het concrete geval worden aangemerkt als zijnde in strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM in samenhang met het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het familie- en gezinsleven, in welk geval de desbetreffende wettelijke bepalingen buiten toepassing gelaten moet worden. Gelet op het ingrijpende effect dat afwijzing van een aanvraag om huurtoeslag kan hebben, dient de Belastingdienst een gemotiveerd beroep op zeer bijzondere omstandigheden zelfstandig te beoordelen.
3.3. De rechtbank heeft in het betoog van [appellant A] en [appellant B] terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat in dit geval de toepassing van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht strijdig is met artikel 8 gelezen in verbinding met artikel 14 van het EVRM. Terecht heeft de Belastingdienst zich op het standpunt gesteld dat [appellant A] en [appellant B] dergelijke zeer bijzondere omstandigheden niet hebben aangevoerd en onderbouwd met concrete gegevens. In zoverre zij stellen dat hun gezin onder het bestaansminimum moet leven, leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat de huurtoeslag niet strekt tot het waarborgen van het bestaansminimum.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013
344.