201306156/2/R1.
Datum uitspraak: 17 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Alkmaar,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Alkmaar,
en
de raad van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013, met nr. 19, heeft de raad het bestemmingsplan "Overdie, Omval en bedrijventerrein Oudorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben ieder de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 augustus 2013, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Hobo, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [verzoeker sub 2], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.J. Feron, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van [verzoeker sub 1] richt zich tegen het plan voor zover het een dakterras toestaat op de garage op het perceel [locatie]. Hij betoogt dat ten onrechte een dakterras wordt toegestaan binnen 2 m van de dakkapel op zijn woning, hetgeen volgens hem in strijd is met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hij vreest geluidhinder en aantasting van zijn privacy vanwege het dakterras.
2.1. De raad acht het toestaan van dakterrassen in het gebied waarin het perceel [locatie] ligt ruimtelijk aanvaardbaar. Dat een dakterras in strijd kan zijn met artikel 5:50, eerste lid, van het BW is volgens de raad een privaatrechtelijke kwestie die in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan de orde is. De raad verwacht dat het merendeel van de bewoners in dat gebied met de buren overeenstemming zal kunnen bereiken omtrent de aanleg van een dakterras.
2.2. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het BW is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
2.3. Aan het perceel [locatie] is de bestemming "Wonen" toegekend met de aanduiding "terras". Niet in geschil is dat op de aanbouw op het perceel een dakterras is gerealiseerd dat tegen de grens met het perceel van [verzoeker sub 1] ligt.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder n, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor dakterrassen op aan- en uitbouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "terras".
2.4. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat vooruitlopend op de inwerkingtreding van het plan reeds een omgevingsvergunning voor het dakterras is verleend, die nog niet onherroepelijk is en waartegen [verzoeker sub 1] bezwaar heeft gemaakt. Voorts heeft de raad toegelicht dat de omgevingsvergunning getoetst zal worden aan het voorliggende plan, indien dit in werking treedt. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat [verzoeker sub 1] spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.
2.5. De voorzitter overweegt dat de beoordeling van een beroep op artikel 5:50, eerste lid, van het BW in beginsel aan de burgerlijke rechter is. Dat neemt echter niet weg dat een bestemmingsplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening dient te zijn, waarbij evidente privaatrechtelijke belemmeringen tevens bij de afwegingen van de raad betrokken dienen te worden. Het plan staat een dakterras toe op het gehele perceel [locatie] voor zover dit is bebouwd met aan- en uitbouwen, zodat het dakterras tegen de grens met het perceel van [verzoeker sub 1] en naast zijn dakkapel toegestaan wordt. Niet in geschil is dat [verzoeker sub 1] geen toestemming heeft gegeven voor het dakterras voor zover het binnen twee meter van zijn perceel en dakkapel ligt. Gelet op de zeer korte afstand tussen de gronden waarop het dakterras is toegestaan en het perceel en de dakkapel van [verzoeker sub 1] en nu niet uitgesloten is dat artikel 5:50, eerste lid, van het BW aan het plan in zoverre in de weg staat, twijfelt de voorzitter of de aanduiding "terras" in redelijkheid in de vastgestelde omvang aan het perceel [locatie] kon worden toegekend. Omdat de voorzitter op een oordeel daarover van de Afdeling in de bodemzaak niet wil vooruitlopen ziet hij aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
3. Het verzoek van [verzoeker sub 2] richt zich tegen het plan voor zover daarmee ligplaatsen voor woonschepen en een woonark worden toegestaan in het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis. Daarbij wijst hij op het besluit van de Kroon van 15 april 1992 (aangehecht) waarbij het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) tot goedkeuring van het op 22 maart 1990 vastgestelde bestemmingsplan "Oud Overdie" is vernietigd en goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woonschepen", omdat dit een belemmering voor het scheepvaartverkeer kan opleveren en omdat vanwege de hoge geluidbelasting vanwege een nabijgelegen industrieterrein een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat thans de situatie ter plaatse van de gronden voor de woonschepen anders is dan ten tijde van voornoemd besluit van de Kroon. Volgens de raad heeft het toestaan van woonschepen en een woonark geen gevolgen voor de veiligheid van de scheepvaart op het Noordhollands kanaal, omdat het college bij besluit van 26 mei 2011 een nieuw en smaller vaarprofiel voor het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis heeft vastgesteld. Voorts stelt de raad dat uitsluitend gronden voor woonschepen en een woonark zijn bestemd die buiten de geluidszone voor industrielawaai liggen.
3.2. Aan de gronden voor de ligplaatsen voor woonschepen en een woonark is de bestemming "Water" toegekend, met vier vlakken met de aanduiding "woonschepenligplaats" en een vlak met de aanduiding "ligplaats".
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder n en o, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor een woonschip, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats", en een woonark of een woonschip, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "ligplaats".
3.3. Ter zitting is gebleken dat [verzoeker sub 2] onveilige situaties vreest ter hoogte van zijn woning, doordat de scheepvaart door het Noordhollands kanaal door de aanwezigheid van de woonschepen en woonark naar zijn mening zal worden gehinderd.
De voorzitter overweegt dat het aspect van de veilige doorvaart voor het scheepvaartverkeer door het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis in de eerste plaats wordt geregeld in het voornoemde besluit van het college van 26 mei 2011. Daarmee verschilt de situatie thans van die welke aan de orde was ten tijde van het voornoemde besluit van de Kroon. De voorzitter verwacht daarom niet dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de raad vanwege dit besluit het bestemmingsplan op dit punt niet heeft kunnen vaststellen. Dit neemt overigens niet weg dat [verzoeker sub 2] een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, nu het plan het gebruik van de in geding zijnde gronden als ligplaatsen voor woonschepen en een woonark mogelijk maakt. Daarbij moet evenwel in aanmerking worden genomen de omstandigheid dat ter plaatse van de voor de ligplaatsen voor woonschepen en de woonark bestemde gronden reeds geruime tijd woonschepen en een woonark liggen. Nu het voornoemde besluit van het college van 26 mei 2011 een regeling bevat voor het aspect van de veilige doorvaart voor de scheepvaart door het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis in combinatie met de aldaar gelegen woonschepen en een woonark en ook de bevoegdheid tot handhaving van het doorvaartprofiel een verantwoordelijkheid is van het provinciebestuur, waarop [verzoeker sub 2] het zo nodig kan aanspreken, ziet de voorzitter geen aanleiding voor schorsing van het plan op dit punt. Of de raad in redelijkheid de ligplaatsen voor woonschepen en een woonark in het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis heeft kunnen toestaan zal in de bodemzaak worden bezien.
Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft [verzoeker sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Alkmaar van 16 mei 2013, met nr. 19, voor zover het de aanduiding "terras" ter plaatse van het perceel [locatie] betreft;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Alkmaar tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Alkmaar aan [verzoeker sub 1] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Verhage
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2013
655.