201306395/2/R2.
Datum uitspraak: 19 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Rhenoy, gemeente Geldermalsen,
en
de raad van de gemeente Geldermalsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Rhenoy 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. A.W. van Ojen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. R. Oldebesten, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een actuele regeling voor de kern van Rhenoy.
3. In beroep richt [verzoeker] zich tegen het plan voor zover dat ziet op de gronden aan de [locatie], waar hij een fruitteeltbedrijf heeft. [verzoeker] verzoekt om schorsing van het besluit teneinde de nevenwerkzaamheden die hij op die gronden verricht en die niet in het plan zijn opgenomen, te kunnen voortzetten onder de werking van het vorige plan totdat de bodemzaak door de Afdeling is behandeld.
3.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. De voorzitter stelt vast dat het verzoekschrift van [verzoeker] enkel ziet op het gebruik van zijn gronden voor nevenwerkzaamheden. Tussen partijen is niet in geschil dat dit gebruik in het thans bestreden plan "Kern Rhenoy 2013" niet op die gronden is toegestaan.
De voorzitter is niet gebleken dat zich ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestreden plan onomkeerbare gevolgen kunnen voordoen. Daartoe is van belang dat in het geval dat bedoeld gebruik toegestaan was onder het vorige plan, dit gebruik onder het overgangsrecht van het bestreden plan valt en mag worden voortgezet. Er kan dan niet handhavend worden opgetreden. In het geval dat bedoeld gebruik niet was toegestaan onder het vorige plan, brengt het bestreden plan in zoverre geen verandering in het planologisch regime met zich en kan het treffen van een voorlopige voorziening niet het gevolg hebben dat verzoeker wenst. Ook bij schorsing van het thans bestreden plan kan dan immers op grond van het vorige plan tot handhavend optreden worden overgegaan.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2013
458-779.