201305675/1/R4 en 201305675/2/R4.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Groningen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 september 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door drs. H.M.M. Meinderts, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan bevat een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied aan de oostelijke rand van de binnenstad van Groningen net buiten de diepenring.
4. [appellant] en anderen keren zich tegen de toekenning van de aanduidingen "horeca van categorie 2" en "horeca van categorie 3" aan het perceel Nieuweweg 20a te Groningen. [appellant] en anderen voeren aan dat een horecabestemming voorheen bewust was uitgesloten, omdat in de straat al veel horeca was gevestigd, hetgeen tot overlast leidde. De Horecanotitie voorziet volgens hen in het gebied Binnenstad Oost in uitbreiding van de detailhandel. Zij vrezen voor waardevermindering van hun woningen.
4.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.43, wordt onder horeca-1 verstaan horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak en niet-alcoholische dranken zoals cafetaria’s, snackbars, lunchrooms, grillrooms, shoarmazaken, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
Ingevolge lid 1.44 wordt onder horeca-2 verstaan horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro’s en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
Ingevolge lid 1.45 wordt onder horeca-3 verstaan horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)café’s, met uitzondering van discotheken en nachtclubs.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder h, zijn de voor "Centrum-1" aangewezen gronden bestemd voor horeca-2 ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2", met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
Ingevolge de aanhef en onder i, zijn de voor "Centrum-1" aangewezen gronden bestemd voor horeca-3 ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 3" met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond.
Ingevolge artikel 4, lid 4.6.1, aanhef en onder e, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, onder g en h, voor de vestiging van een horecabedrijf op andere plaatsen dan daar is toegestaan, echter uitsluitend:
- op de begane grond,
- tot een maximum van 200 m2 bruto vloeroppervlakte per vestiging,
- tot maximaal 2 vestigingen aan het Damsterdiep, tot maximaal 1 vestiging van de Nieuweweg en/of tot maximaal 1 vestiging aan de Oostersingel.
Op de verbeelding zijn op het perceel Nieuweweg 1 de aanduidingen "horeca van categorie 2" en "horeca van categorie 3" aangebracht. Op het perceel Nieuweweg 4 is de aanduiding "horeca van categorie 1" aangebracht. Op het perceel Nieuweweg 18 zijn de aanduidingen "horeca van categorie 2" en "horeca van categorie 3" aangebracht. Op het perceel Pluimerstraat 35 zijn de aanduiding "horeca van categorie 2" en "horeca van categorie 3" aangebracht. Op het perceel Nieuweweg 43 is de aanduiding "horeca van categorie 2" aangebracht.
4.2. In het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost" heeft het perceel Nieuweweg 20a de bestemming "Stadswoonwijk" en de aanduiding "menggebied".
Ingevolge artikel 6, lid 6.2.6, onder 1, is in de straten waar horeca aanwezig is, overeenkomstig bijlage 1, het bestaand aantal horecavestigingen per straat, overeenkomstig bijlage 1, toegestaan. Echter, nieuwe horecavestigingen zijn uitsluitend toegestaan in het menggebied, overeenkomstig de kaart Functionele structuur (kaartbijlage A).
Ingevolge het vermelde onder 2 is uitsluitend horeca in de categorieën II en III, overeenkomstig de definiëring in artikel 1 juncto bijlage 2, toegestaan. Dit, met dien verstande, dat:
- alcoholvrij cafés (6722.1) niet zijn toegestaan;
- binnen het toegestane maximum aantal vestigingen aan de Nieuweweg hiervan 2 restaurants moeten zijn.
Bijlage 1 vermeldt ten aanzien van de Nieuweweg horeca op nr. 1, nr. 6, nr. 7, nr 18 en nr. 27. Ook is vermeld dat tot het bestaand aantal horecavestigingen aan de Nieuweweg ook wordt gerekend: Pluimerstraat 35.
4.3. De voorzitter stelt vast dat op grond van het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost" aan de Nieuweweg zes bestaande horecavestigingen waren toegestaan. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat daarbij het afhaalloket aan de Nieuweweg 43 van het restaurant aan het Damsterdiep 44 niet was meegerekend, in verband met de systematiek van dat plan. Artikel 6, lid 6.2.6, van het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost" bepaalde het aantal horecavestigingen in de Nieuweweg, maar niet de locatie van de horecavestigingen. Indien een horecafunctie op een bepaald adres zou verdwijnen en zou worden vervangen door een andere functie, ontstond volgens dit plan derhalve ruimte voor een nieuwe vestiging in dezelfde straat. Gelet hierop maakte dat plan ook op de locatie Nieuweweg 20a horeca mogelijk. De voorzitter stelt voorts vast dat op grond van artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder h en i, van het onderhavige plan bezien in samenhang met de verbeelding, aan de Nieuweweg bij recht zes horecavestigingen zijn toegestaan, waaronder het afhaalloket aan de Nieuweweg 43, en dat het college op grond van artikel 4, lid 4.6.1, bij omgevingsvergunning kan afwijken van het plan voor de vestiging van één horecabedrijf aan de Nieuweweg. Gelet hierop maakt het onderhavige bestemmingsplan naar het oordeel van de voorzitter ten opzichte van het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost" geen intensivering van de horeca mogelijk. Naar het oordeel van de voorzitter bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een onredelijke afweging van de bij het bestemmingsplan betrokken belangen.
Wat betreft de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen, ziet de voorzitter, gelet op het vorenstaande, geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
433.