ECLI:NL:RVS:2013:1292

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
201302171/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en de herleidbaarheid van huishoudelijke afvalstoffen in Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 19 oktober 2012 besloten tot spoedeisende bestuursdwang tegen [appellante] wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op een eerdere constatering op 8 oktober 2012, waarbij een huisvuilzak met afvalstoffen werd aangetroffen die herleidbaar was naar [appellante]. De kosten van de bestuursdwang, in totaal € 119,00, werden op haar verhaald.

[appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 25 januari 2013 ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 1 augustus 2013 werd [appellante] vertegenwoordigd door S. Opstal, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aangetroffen huisvuilzak onjuist was aangeboden. Hoewel de huisvuilzak in beginsel tot [appellante] herleidbaar was, heeft zij betoogd dat de bewoner van een gemeenschappelijke brievenbus mogelijk verantwoordelijk was voor de overtreding. De Afdeling oordeelde dat het college niet voldoende gemotiveerd had waarom het betoog van [appellante] niet werd gevolgd.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college en gelastte dat het college het griffierecht aan [appellante] vergoedt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door bestuursorganen bij het opleggen van bestuursdwang.

Uitspraak

201302171/1/A4.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft het college zijn beslissing om op 8 oktober 2012 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door S. Opstal en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 8 oktober 2012 is aangetroffen ter hoogte van de Molenstraat 61 te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de adresgegevens van de woning van [appellante] aan de [locatie 1], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij, nu niet is gebleken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden, deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft gepleegd, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Hiertoe voert [appellante] aan dat de bewoner van de woning [locatie 2], met wie zij een gemeenschappelijke brievenbus heeft, het poststuk mogelijk heeft weggegooid. Hierbij wijst [appellante] erop dat het poststuk niet aan haar was gericht, maar aan de eigenaar van de woningen [locatie 1] en [locatie 2]. Voorts voert [appellante] aan dat het aangetroffen poststuk mogelijk op een ander adres is bezorgd en door de bewoner van dit adres bij het huisvuil in een huisvuilzak is gedaan en ter inzameling is aangeboden. [appellante] stelt dat zij een poststuk dat aan een ander is gericht, altijd bewaart.
4. Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
5. Niet in geschil is dat de aangetroffen huisvuilzak onjuist is aangeboden. Nu in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de adresgegevens van de woning van [appellante], is de huisvuilzak in beginsel tot haar herleidbaar. Als onbestreden moet evenwel worden aangenomen dat [appellante] een gemeenschappelijke brievenbus heeft met de bewoner van [locatie 2], zij afzonderlijke huishoudens voeren, en dat het aangetroffen poststuk niet aan haar is gericht maar aan de eigenaar van de woningen [locatie 1] en [locatie 2], die elders woonachtig is. Het college is in het bestreden besluit niet gemotiveerd ingegaan op het betoog van [appellante] dat het aangetroffen poststuk door de bewoner van [locatie 2] uit de brievenbus kan zijn gehaald en in een huisvuilzak is gedaan die vervolgens op een verkeerde wijze ter inzameling is aangeboden. Gelet hierop heeft het college in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. Voor proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 25 januari 2013, kenmerk B.4.12.2561.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
163-792.