201302457/1/A4.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft het college zijn beslissing om op 9 januari 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 115,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is, voor zover van belang, het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 9 januari 2013 is aangetroffen naast een inzamelvoorziening ter hoogte van de Polslandstraat 122 te Rotterdam. Omdat in de huisvuilzak twee poststukken zijn aangetroffen die tot [appellant] herleidbaar zijn, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. Hij voert in dit verband aan dat de huisvuilzak mogelijk in de klep van de inzamelvoorziening is blijven steken en vervolgens door een ander naast de inzamelvoorziening is geplaatst.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
Vaststaat dat op 9 januari 2013 naast een inzamelvoorziening ter hoogte van de Polslandstraat 122 te Rotterdam een huisvuilzak is aangetroffen met daarin twee poststukken die herleidbaar zijn tot [appellant]. De huisvuilzak kan derhalve tot hem worden herleid. Met het enkel noemen van de mogelijkheid dat de aangetroffen huisvuilzak in de klep van de inzamelvoorziening is blijven steken en vervolgens door een ander naast de inzamelvoorziening is geplaatst, heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij desondanks niet kan worden beschouwd als overtreder.
De beroepsgrond faalt.
4. [appellant] betoogt dat het college willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door handhavend op te treden. Daartoe voert hij, onder het overleggen van foto’s van verkeerd aangeboden huisvuilzakken, aan dat het college in andere gevallen niet handhavend heeft opgetreden tegen verkeerd aangeboden afvalstoffen.
4.1. Door het enkel overleggen van foto’s van verkeerd aangeboden huishoudelijke afvalstoffen heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het college ten aanzien van deze overtredingen van de Afvalstoffenverordening niet handhavend heeft opgetreden. Het college heeft erop gewezen dat het bij geconstateerde overtredingen van verkeerd aangeboden afvalstoffen handhavend optreedt. De kosten hiervan worden verhaald op diegene die als overtreder kan worden aangemerkt, als deze kan worden achterhaald. Er is geen aanleiding te twijfelen aan dit betoog. Reeds hierom bestaat geen grond voor het oordeel dat het college willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door handhavend op te treden tegen de door [appellant] begane overtreding.
De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
262-792.